de zusters er weer helemaal bovenop kwamen en dat ze nog lang en gelukkig samen leefden.
De geschiedenis van de molen en het molenaarsgezin is een geschiedenis van verval. Leest men van Johanna die, toen ze ophield met kinderen krijgen, er nog drie over had of van Anna en haar knoetje als een cache-misère op haar achterhoofd, dan zou men van ellende de slappe lach kunnen krijgen. Maar de beschrijvingen van het Zaanse landschap, indringend en weloverwogen, zijn opeens vol schoonheid en liefde. Het Zaanse landschap, de molen en het huis aan de Noorder-IJdijk vormen een terugkerend motief in De Haans werk. In de roman Pathologieën (1908) neemt de hoofdpersoon, Johan, dodelijk bedreigd door de attenties van zijn demonische minnaar René Richell, zijn toevlucht bij 'mensen De Boer, molenaars, die hij wel kende, wonende aan de Noorder-IJdijk tussen het dorp Westzaan en het gehucht Nauerna'. 'Het huis was in de kluft van de dijk op de gewone wijze gebouwd. Het had geen twee kamers achter elkander, en dus had de ene kamer over de gehele diepte van het huis gelegen, een dubbel uitzicht'. De molenaar is dood. Johan leeft er met de bijna blinde moeder, de zoon en de dochter. Johan maakt dan 'verfijnd proza', beschrijvingen van de molen, het huis en de omgeving. In het tijdschrift Ontwaking publiceerde Jacob Israël de Haan in 1908 een dergelijke beschrijving:
84