roman. Maar dan blijkt het boek in twee delen uiteen te vallen: De Haan, verfijnde sadist, doet weer precies niet wat de lezer verwachtte. In de tweede helft spitst de aandacht zich plotseling op één relatie toe, op één vertelling vol giftige schoonheid: het gevecht op leven en dood tussen zuster Anna die nooit iets zag komen behalve haar ondergang en de bewerkster daarvan, het serpent Liesbeth. Opnieuw verrassend is het open einde. De Haan-kenners weten dat zij zich de afloop van de geschiedenis niet somber genoeg kunnen voorstellen. Die woning in de Palestri-nastraat bijvoorbeeld is veel te duur. Het pand waarin Johanna van Maarseveen woonde, in de Palestri-nastraat (en dat stond De Haan natuurlijk voor ogen), had een huurwaarde van 700 gulden per jaar, maar was in twee woningen verdeeld, met twee aparte huisdeuren. Maarseveen woonde 'huis'. De bo~ venetages werden bewoond door een accountant, die er ook zijn kantoor hield. Vermoedelijk betaalde ieder dus 350 gulden. Daarbij verdiende Maarseveen als gemeentearts 1500 gulden per jaar, terwijl ze ook inkomen trok uit een particuliere praktijk. Zuster Anna verdient 840 gulden per jaar. En daarvan moet ze dus 400 gulden aan huur betalen. En dat haar eerst een pracht van een voorkamer wordt voorgespiegeld, maar dat Liesbeth even later een bovenkamer of een achterkamer goed genoeg voor haar vindt, geeft ook weinig hoop voor de toekomst. Maar de lezer mag zich natuurlijk ook met de verwachting vleien dat het pension van Liesbeth een succes werd, dat de bei-