het uitzicht. Zo'n verwisseling is wel een kenmerk van De Haans prozastijl.
Een heel bijzonder spel speelt De Haan met antoniemen, woorden met tegengestelde betekenis. Het tegengestelde van 'breed' is 'smal', maar bij De Haan lezen we dat een ruimte tussen dijk en water 'onbreed' is. Ogen zijn bij hem niet zwak, maar 'onsterk', mensen 'ongegoed'. De nadruk komt te liggen op het negatieve: die ogen neigen tot verzwakking, die mensen zakken af. Anna is 'minder dan gemiddelde-mooi', dus onmooi, niet echt lelijk, maar wel nogal lelijk, en daarbij hoort in de wereld van De Haan 'een onsierlijke bril'.
Zo martelt deze schrijver zijn romanfiguren en zijn lezers.
Veel aandacht blijkt De Haan te hebben voor de mogelijkheden van suffix of achtervoegsel in het Nederlands. Wanneer de molen met 'waardeloze verkoop' bedreigd wordt, betreft die waardeloosheid uiteraard niet de verkoop, maar de opbrengst, het resultaat van die verkoop. Wanneer de ogen van de molenaarsvrouw 'hulpeloos vernietigd' heten, betekent 'hulpeloos' hier niet: zonder hulp, maar: zonder dat er nog geholpen kan worden. Aan de buitenkant zijn die ogen 'schadeloos', dus: niet beschadigd, gaaf.
Een ander achtervoegsel waar De Haan mee experimenteert, is: -baar. Men kan het achter de stam van een overgankelijk werkwoord plakken, zoals 'aanvaarden', of van een onovergankelijk werk-
77