lie: 'zij zouden broodnodig arm zijn', dan zouden ze zó arm zijn dat ze in broodnood raken zoals anderen in geldnood of tijdnood. Het 'schuldige rentegeld' is niet zelf schuldig, maar dankt zijn bestaan aan schuld. Als men over de jonge molenaar Kees 'schandalig' spreekt op Westzaan en op Zaandam, dan spreekt men niet zelf op schandelijke wijze, maar zó dat er schandaal ontstaat. Een voorkeur heeft De Haan voor het omkeren van de betekenis van een woord. Iemand met een 'achtervolgend' karakter is juist bang dat hij achtervolgd wordt en de 'bezorgde' zuster Johanna is niet zelf bezorgd: anderen hebben zorg om haar. Een jongen die 'vreemd' kijkt, vindt iets vreemd en is niet zelf vreemd. Zou men hier de woordenboekbetekenis toepassen, dan zou men zichzelf op het verkeerde been zetten. Zuster Anna verpleegt een vrouw 'wier moeder zij mettertijd zeer goed verzorgd had', maar 'mettertijd' verwijst naar de toekomst; voor het verleden zeggen we: 'indertijd'. Er moet van een stijl wel een grote suggestieve kracht uitgaan, wanneer men, ondanks zulke afwijkingen van normaal taalgebruik, al lezende het spoor niet bijster raakt. Zo lezen we ook in één van de Palestijnse feuilletons1 over het ghetto in Hebron, 'waar men plotseling verrukte uitzichten heeft naar de wereld rondom de stad': de kijker is verrukt, niet
76
1 Jacob Isr,aël de Haan, Palestina. Met portret van den schrijver en inleiding van Carry van Bruggen. Amsterdam 1925, p 25