NAWOORD
's Avonds ging ze nederig, vernederd van pijn, naar Liesebeth in de duistergelaten tussenkamer. Ze stak licht aan, en zij zeide, sidderend:
'Liesbeth, als je bedaard bent, zou 'k wel over die rekeningen willen praten.'
'Ik ben bedaard... maar jij maakt altijd herrie... en die rekeningen hoef jij gerust niet meer te betalen. .. ik heb mij er al bij neergelegd, dat ik de gevangenis inmoet...'
'Zeg toch niet zulke nonsens... ik wil ze wel betalen. .. als je dan eindelijk maar d'ris ophoudt met al die onzinnige uitgaven... ik kan 't niet allenmaal bijbrengen.'
'Anna' zei Liesbeth met haar vlak-droeve stem: 'laten wij niet langer zo praten... ik vergeef je... ik vergeef je... alles... betaal die paar rekeningen dan maar niet... ik ben bereid alles te dragen... tóch is 't hard als je 't zó goed gewend bent geweest, en als je altijd zoveel voor anderen hebt overgehad, om dan als 'n dief de gevangenis in te moeten...'
Zij kreun-snikte ziek, en ze zeide nog:
'Als moeder dat had moeten beleven... ik voor de rechtbank en jij getuigen...'
'Ja, en nou moet-je maar d'ris ophouën met die aanstellerij... je weet heel goed, dat jij niet de gevangenis ingaat... dan zou je wel anders praten... ik kan niet van je afkomen, dat weet je wel... en daar speculeer je op... je doet precies met mijn geld, wat je wilt.'
55