gaan ziekliggen, uitgeleefd door haar vale zorgenbe-drukte bestaan. Haar man had nu juist een voldoende betrekking gekregen, op vast loon en procenten, als winkelhouder, zodat ze hoopte op een lichter bestaan, te langen leste. Nu moest er betaalde hulp zijn, want men kon 's andermans winkel niet verwaarlozen. Anna vroeg toen, schriftelijk, Liesebeth te gaan. Maar op dat schrijven kwam geen antwoord in. Toen Anna haar daarom te Amsterdam aansprak, en haar zeide, dat ze nu toch een gezin vinden kon, waar ze ten nutte werkzaam zou zijn, toen antwoordde Liesebeth eerst niet. Ze keek haar geheel-beheerste zuster staars aan, loerig-loensend, en ze zeide, smalend met smalle lippen:
'Mens, ik schrok me dood... ik dacht, dat je gek geworden was... en wie zou d'r dan voor mij zorgen. .. en dacht je nou heus, dat ik op die brief nog antwoorden zou?'
50