Binnenkort stierf na haar uitgeteerd lijden, nóg plotseling in hevige haemoptoë1, het meisje van Johanna. Anna dacht aan het lichter worden van haar last, even, en zij schaamde zich er bloedrood over. Liesebeth zei, met haar aangenaam-kalme stem:
'Wij hebben genoeg aan dat meisje gedaan... meer dan genoeg... als Johanna dat nu maar eens inziet, en niet voortdurend op ons rekent, dat wij wel zullen bijpassen, wat haar slome man niet verdienen kan... ja, je bedenkt zulke dingen meest achteraf, als 't te laat is, maar ik geloof, dat ik haar vroeger verwend heb met m'n vele cadeaux.'
Anna zweeg toe, verbitterd. Vooruit maar weer, Liesebeth raakte ze toch niet kwijt, goedschiks niet, en ze kon er toch geen politie bijhalen. O, dat wist die wel, en ze dee dus precies wat ze wilde, en maar schreeuwen door de woning; dreigen, dat ze zich verdronk; dreigen, dat ze wel aan de verplegingen kwam, met geweld, wanneer Anna nietes toegaf.
Gelukkig-wèl had zij geregeld goedbetaalde diensten, voor dag-en-nacht, ook wel buiten de stad, in frisse contrei, en waar ze vrij bleef van nerveuze onlust met Liesebeth. Die scheen nu tenminste genoeg te maken, wanneer woning, voedsel, kleding, voor haar werd betaald, en zij vijfentwintig gulden per maand voor loslopende uitgaven behield. O, dat was meer dan de helft van Anna's verdienste, en de rest bleef nog niet vrij van lasten. Want Johanna was
49
1 bloedspuwing