aan alle kanten toch te kort kwam, en dat zij dit jaar niets op haar pensioenboekje kon laten bijtekenen.
'Ja' zei Liesebeth, en zij knipte met haar vingertoppen: 'die pensioenboekjes, dat is 'n héél goed ding, als je wat hebt laat je wat bijschrijven, en als je niet hebt, dan laat je niet bijschrijven... ik heb in mijn goeie dagen altijd te veel aan anderen gegeven, om een pensioen te kopen.'
'Goed.... goed, je hebt altijd veel aan anderen gegeven. .. maar dat geeft je toch nog niet 't recht om op mijn naam allerlei onnodige dingen te gaan kopen, en mij op zo'n gemene manier tot betalen te dwingen...'
'Laten we niet zulke grote woorden gebruiken... gemeen... dat zeggen we zo niet... maar weet je wat, geef mij twintig gulden in de maand, behalve de gewone dingen, dan ben je van mij af.'
'Je bent gek... gewoon, je bent gek, zelf kan ik niet 't-minste-'t-geringste kopen, en jij geeft maar uit... ik zou wel 's willen weten, met welk recht je hier bent.'
'Omdat ik arm ben, en jij bent rijk.'
'Rijk... ik heb niks... niks.'
'Goed, je hebt niks... je zult nog wel 'n spaarpotje hebben... ja, je bent net 'n model om voor zeventig gulden in de maand iedere nacht te verplegen... enfin, dat zijn m'n zaken niet. Zoals gezegd, als je me vijfentwintig in de maand geeft, dan ben je van al de last en 't geloop af...'
'Nou ineens weer vijfentwintig?'
46