Daarom ontzag ze haar zuster, en die dit bemerkende, driester, gulziger werd. Zij zocht naar geen enkelde betrekking meer, en ze was begonnen op naam van Anna dure stoffen en lekkernijen te kopen. Verschrikt van al de rekeningen weigerde die wanhopig beslist daar nu toch iets van te betalen.
'Héél goed' zei Liesebeth met zwakke-droeve stem, alsof haar onrecht werd gedaan: 'laat jij je zuster maar voor kwaaie-meid staan tegenover al die winkeliers... och ja, of 'k toch al niet genoeg moet missen, vergeleken bij vroeger... maar jou enige gedachten zijn je zieke man, en je pensioenboekje.׳
'Neturelijk, als ik niet meer kan, wie zal d'r dan voor mij zorgen? Ik heb geen zuster, die 'k tot de laatste cent afhalen kan... ik moet voor mijzelve zorgen.'
Als een kind, schel door de gehoorbare woning, begon Liesebeth te huilen, met grillige gillen, en alsof zij lichamelijk mishandeld was.
'O' schreide ze: 'haal ik je tot de laatste cent af... dat moet je mij in m'n ongelukkige omstandigheden nog maar verwijten ook... of ik al niet genoeg moet missen... maar goed, dan zal ik me wel tegen jou gemeen egoïsme verdedigen...'
En zij gewende zich de rekeningen voor haar losse uitgaven te laten zenden aan de woning van 't Sarfa-tipark, 's avonds laat, wanneer Anna daar de sterfba-re man verzorgde. Machteloos, moew, betaalde die alles dan weer. En ze smeekte Liesebeth haar uitgaven toch te matigen; ze rekende haar uit, hoeveel zij
45