iemand van de molen terugkwam, en ze wist, dat het niets was, een kleine feil in de scherpte der zagen, maar stellig geen onbetaalbaar-duur mankement.
Eens, toen zij waarnam, dat de molen, die ze niet zien kon en niet horen, met vlotte wind geruime tijd ijdelstond, toen was zij opgeangst uit haar doods-blinde zitten, onhoudbaar. Ze was alleen op de woning. Gegild had zij van hun achter-erf af over warm-zonnige waterstreek naar de molen toe, tot haar jongen overkwam, verschrokken, en haar vond neergezakt aan de wal, geheel verbijsterd. Zij snikte, of er dan iets was met de molen, dat die zo lang stil en leeg stond in zo'n volle voordelige wind? Nee, zei de grote jongen, vreemd en wrevelig, er was niets, daar ging hij al weer. Zij bemerkte dat ook, hoewel zij niet zien en niet zo ver horen kon.
H