den hun fijne aantasting verloren, zodat ze niet gevoelig lezen en werken kon. Een blind jong meisje van Nauerna had haar alles op de vingers willen leren, maar dat was onmogelijk mislukt. Door die verblinde jaren was zij een doodse vrouw geworden, die nooit iemand 't eerste aansprak, niet ontevreden was met 't deel, dat men haar toebracht, maar ook nooit iemand voordelig prees. Uitgaan dee ze niet. Zij zat maar op haar plaats, waar ze wind hoorde vegen over het riet, en spoelende water klasperen langs 't walletje, wanneer wind opstormde. Haar grijze ogen, wreed1, staarden in onzichtbare nacht, terwijl haar witte werkeloze handen stil naast elkaar lagen in haar schoot.
Zij luisterde. Angst had haar steeds bezig in haar blind verijdeld bestaan, dat er een fel breekbaar ongeluk gebeuren zou in het binnenwerk van de molen. Die was vervallen, omdat er enige jaren al te weinig aan onderhoud was besteed, waarvoor geen vrij geld was. En er kon niet meer worden geleend, en als de molen moest worden verkocht, geen kosten en geen schulden kwamen er uit. Ze zouden broodnodig arm zijn, meteen verminderd in stand, als molenaarsknechten. Het was haar angst. Ze kon de molen niet rustig zien, en 't was onhoorbaar in de woning of die wel werkte, al dan niet. Toch wist zij ogenblikkelijk snel als hij stilhield. Haar kinderen verbaasden zich daarom. Geen rust had zij eer dat
13
1 hard, gevoelloos