lichte leuninkjes van helderwit en heldergroen. Aan iedere kant daarvan was in diepte een populiertje geplant. Die twee waren uit droge zandgrond te Apeldoorn overgenomen, maar in dit lage, natte land tierden ze toch goed voort. In hun lengte groeien deden ze niet meer, en ze kwamen met hun trillende toppen precies aan weerskanten van 't ene openslaande raam, dat Anna's zolderkamertje had. Zo aardig waren die bomen in de lente, als de nieuwe-groene blaadjes gelijk gouden bloemen waren, wanneer de zon er achter scheen. Viel wind over hun los-belofte1 en lichtweg-beweegbare takjes, dan was 't precies of dunne regen op de bomen vlood.
Van dijkhoogte af, naar beneden toe, was een trap aangelegd, grof van hout, slechtweg in groene verf, omdat er zoveel geloop langs kwam, naar de gebruikelijke deur, onder-achter in 't benedenhuis. De kinderen kwamen echter temet nooit langs die trap, omdat ze veel liever, rat-achter-kat2, de kluft3 afgingen, met gillen en sprongen, vooral als 't gras glad en nat is, gevaarlijk om te glijden en vuil te vallen.
In 't onderhuis werd gewoond, daar was ook de keuken en het washuis. Uitzicht had die woonkamer dan toch weinig, door zijn lage ligging, en doordat aan het water achter de woning rankstammig, zwaargebouwd riet groeide, temet elleboogs-hoog. Als daar wind breed overheen veegde, dan kon dat
1 lof = loof
2 kat achter kat = snel achter elkaar
3 helling
8