boek te leren lezen, dan is dit witte voor je verloren... voor eeuwig.'
Toen dacht ik, scherp geschokt, aan Sótön, die ik zo losgelaten had.
7
Ik gevoelde, dat hij aanwezig in de brede steden van Parijs, met mij, in deze kamer, in verhouding was gebleven, en zijn leed om mijn makkelijke trouweloosheid geraakte mij zeer. Het was gegaan zoals hij in smart en wereldkennis had voorspeld. Zijn leerstukken had ik losverlaten voor gemakkelijke overredingen van zijn vijand. Die zo middelmatig sprak van deemoed en mensenliefde. O, en Sótön had het in mij zo gewaardeerd, dat ik rotsachtig trots was, zonder enig verschijnsel van vernederende deemoed, terwijl ik nooit iemand te mijnen nadele had liefgehad. En ik verzette mij moedwillig tegen de verderfelijke influentiën van Jezus. Die had nu het witte boek genomen en sterk in aandacht las hij van de blanke letterloze bladzij s af. Maar ik luisterde niet verder voort naar hem. Ik dacht dóór en dóór aan de Duivel, hopelijk zó sterk, dat hij het gevoelen kon.
De lezende stem, die ik haatbaar aanvoelde, werd verwijderd, verloren, gehoord. Achter mijn ogen tintelde het aangenaam en zacht. Mijn lichaam voelde zwart, zonder verhouding met de buitenwereld, en ik verlangde zó, dat de Duivel mijn herhouden
60