vertrouwde bedienden heeft u voor 'n groot bedrag bestolen.'
'Hè', zei-die.
'Heeft u voor een groot bedrag bestolen...'
'Maar meneer... hoeveel dan?'
'Tweeëntwintigduizend gulden...'
't Zweet stond die vent op z'n voorhoofd, nou 't kon mij niet schelen, de vent was rijk genoeg.
'Maar wie is 't dan... wie is 't dan?', raasde hij.
'Ja m'neer, dat is 't juist, als u dat weet, geeft u de zaak aan, dan gaat die jongen de kast in, is voor z'n hele leven ongelukkig, de familie is gecompromitteerd, en u wint er niets bij...'
'Maar m'neer, wat wilt u dan? Wilt u misschien, dat ik dat maar lopen laat, u noemt daar nogal geen kleinigheid...'
De vent wond zich al meer en meer op, maar ik liet 'm stil uitvaren, rijk genoeg, hij kon best 'n aderlatinkje velen...
Toen-ie wat bedaard was, zei ik heel kalm:
'Laten we nu eens bedaard overleggen, 't is een jongen van goede familie en om een schandaal te vermijden hebben ze nu zoveel bij mekaar gebracht als ze maar konden... tienduizend gulden...'
'Hoe bedoelt u?'
'Ik bedoel, dat u die jongen een aanbeveling geeft en dan krijgt u die tienduizend gulden, en u ziet van een vervolging af.'
39