Vlug-glissend, met haar slappe kattenpas vlood zij voort, groot in het dunne avondlicht. Ze keek niet om... rechtuit ging ze nog een eind, toen hoekte ze scherp ineens een andere weg in.
Maar bedroefd over het fijn-gekke lot van deze vreemde vrouw, nam ik de weg terug naar het drukke deel van mijn stad. Stil, buiten voor een koffiehuis gezeten, dat héél vol-volkte, keek ik naar de huizen, en naar de avond daarboven. Er was niemand die mij nog kende.
De verhouding tussen de 'naturalistische' en de 'decadente' De Haan komt heel duidelijk naar voren, als men zijn verhaal 'Advocatenstreek', gepubliceerd in het Zondagsblad van Het Volk van 10 januari 1904, vergelijkt met de nerveuze vertelling 'Over een blauwe en een rode diamant', verschenen in Groot Nederland in 1908. De kern van beide verhalen is dezelfde: een staaltje van bedrog waarbij een advocaat zich op een louche wijze verrijkt. Ook wordt die 'streek' in beide verhalen verteld door de advocaat zelf, die dan het woord van een 'ik-verteller' overneemt. De nerveuze vertelling vergelijkend met de schets in Het Volk, kan men met recht spreken van een oud verhaal in nieuwe zetting, een zetting waarbij ook twee kostbare diamanten plotseling opduiken. Het onopgesmukte verslag van mr Karei de Vries vindt zijn tegenhanger in de dramatische monoloog van mr Nico van Neerrijnen, waarin ieder woord, iedere
33