dat heel goed wist. Toch moest haar wijze van vertellen voldoende zijn, want de kinderen luisterden goed.
Op een woensdagmorgen geraakte ik met haar in bijzondere relatie. Er was die dag in mijn lokaal door ons allen samen gepraat, gelijk meer werd gedaan in het lokaal, dat het dichtst bij de deur was. De zwarte kat was er bij geweest, hetgeen ze anders maar zelden deed. Toen ze allen in hun werk weg waren, en mijn klas vol en stil-gelopen was, vond ik op 't raamstijl een boek liggen. Het was een werk van de Engelsman Hubert Crackanthorpe, dat Wreckage heette. Dit uitmuntende kunstwerk werd weinig gelezen in ons land; ik had het leren kennen toen ik in een Engels gezin te Stoke upon Trent was. Maar in Holland had ik het slechts twee keer aangetroffen, hier vond ik het ten derde male. Het behoorde aan de zwarte kat, want haar naam stond er voorin, met zéér geregelde letters, voluit.
Om twaalf uur bracht ik het haar terug, terwijl ze in haar lege lokaal bezig was twee planten te begieten.
Ik gaf haar het boek, zeggende:
'Leest u Crackanthorpe?'
'Ja... ik miste het boek al.'
'Het lag in mijn klas.'
'Past u op', zei ze, op dezelfde toon, 'de jongen Kolvers wil weglopen'.
25