de. De Haan daarentegen werd door de Pijpelijntjes-affaire helemaal niet beroemd, zelfs niet in Nederland, en zijn boek verdween in Nacht und Nebel.
Eekhouds bespreking van Pijpelijntjes, in het Duitse Jahrbuch jur sexuelle Zwischenstufen (1905), keurde het schandaal in Holland dat rondom de roman gemaakt was, scherp af. Het stuk kwam voor De Haan helaas te laat om nog een rol te kunnen spelen in zijn Open brief aan P.L. Tak. Maar Eekhoud zette zich ook daarna voor De Haan in. Zo schreef hij de voorrede voor Pathologieën, die begin 1908 in Den Gulden Winckel werd opgenomen en die de weg naar publikatie van Pathologieën bij Meindert Boo-gaerdt baande (nadat De Haan het boek eerst tevergeefs aan Van Holkema en Warendorf, de uitgevers van Carry van Bruggen, had aangeboden). 'Georges Eekhoud heeft bijna zooveel voor mij gedaan, als ik zelf deed', schreef De Haan in een besliste volzin.
In de opdracht aan Georges Eekhoud, geplaatst boven de nerveuze vertelling die wij voor onszelf 'De verkrachting van Jezus' noemen, omdat zij geen eigenlijke titel heeft, en die in 1907 in het tijdschrift Levensrecht werd afgedrukt, knoopt Jacob Israël de Haan bij hun gezamenlijke ervaring met socialisme en christendom aan: het 'burgervolkje' van Holland verziekt 'aan christendom, Schiedam en marxisme'. De opmerking keert op verrassende manier in het verhaal zelf terug, waar de hoofdpersoon Heieen aan
13