GROOTE RUITEN.
Z'n grootvader was־de kruidenier van het dorp geweest, en z'n vader was de kruidenier van het dorp, en hij was de kruidenier van het dorp. Ziezoo. D'r waren wel meer, die kruidenierswaren verkochten, maar dat waren prutsers, die hadden de goeie klanten niet, de groote lui... die had hij allemaal, de dokter, de notaris... de burgemeester, die wouën nooit van 'n ander ook maar iets hebben.
Hij zat in goeien doen en z'n vader had in goeien doen gezeten, en z'n grootvader op 't laatst toch ook al. Hij woonde natuurlijk in z'n eigen huis.
Daar had je eerst de winkel. Zwart van ouderdom, goed stevig en ouderwetsch was alles, de balken, de muren... En de wanden met de gele bakken, oók ouderwetsch en daarop in sierlijke krullende letters, glimzwart op glimmend geel: »stijfsel«, »griesmeel «; »gem. piement.« Voor de twee smalle ramen de uitstalling, altijd 't zelfde... twee flesschen nootmuskaat... fleschjes slaolie... appeltjes en pruimen.
Hij had de naam en hij had de klanten. Volgepropt ging de boodschappenwagen iederen dag uit... voorop ' t schild met »J. v. d. Wal in kruideniers- en grutterswaren.«
'n Pracht van 'n zaak, zeien de dorpsmenschen en dat was zoo... maar jonge Jan had 'r in gewerkt, die nou al jaren dood was, en de andere jonge Jan, die nou ook al dood was, en de derde jonge Jan, die oue Jan was, die werkte d'r nog in. Van 's morgens zeven tot 's avonds tien en 's Zondags gesloten. Wie na tienen nog wat noodig had, die kon óok net even goed tot den volgenden dag wachten en op Zondag verkocht-je niet. Dat vond hij. En dat vond Ka ook, de ouë huishoudster, die al meer dan dertig jaar in de zaak was, eerst als meid bij de overleden juffrouw en nou als huishoudster bij de baas.
Achter de winkel daar had je de huiskamer, net als de winkel donker en ouërwetsch. Met éen groote hanglamp boven de tafel. In de winkel waren er drie... eén in 't middenpad, eén boven de vette toonbank, en eén boven de andere. Gas was d'r sinds 'n paar jaar oók wel op 't dorp, maar daar dee Jan niet an mee, aan al die nieuwerwetsigheid.
Zaterdags altijd werd er in Jans huiskamer gekaart, altijd met z'n vast troepje van vier... om half negen begon 't... dan was toch de grootste winkeldrukte voorbij en kon Piet 't verder wel alleen af... Dan zaten ze met z'n vieren, zwijgend aandachtig bij 't spel, want ze waren alle vier bij 't hek, hoo maar. Af en toe moest Jan dan wel d'ris even naar de winkel om te kijken of alles goed ging, of om zelf nog te helpen, want achter zitten kaarten en de klanten laten wachten, dat dee-d-ie niet. Onderwijl praatten de drie anderen, en tusschen twee spulletjes praatten.ze met z'n
45