Natuurlijk is de weg niet zoo eenvoudig als wij in overmoed hebben gedacht. In de binnenlanden van Hebron verdwalen wij. Er komt een oogenblik, dat wij geen der vele wegen van dit land kunnen vinden op de kaart. En dat wij geen der vele wegen van de kaart kunnen vinden op het land. Wij staan stil en zoekend met de paarden stout. Gelukkig duurt de nood niet lang. Er komt een gendarme aangereden. Wij stelen zijn hart zonder moeite door hem „Boulies Effendi” te noemen. Dat is niet minder dan „Mijnheer Politie”. Helaas is hij nieuw in deze buurt. Hij weet het ook niet. Maar omdat hij eenen vreemden Heer, die hem Boulies Effendi heeft genoemd, natuurlijk helpen moet, roept hij twee fellachen aan, die een eind verder aan den weg werken. „Ya Walad” roept hij. Let nu op. Een „walad” is een jongen. Maar ook wel een man, die niet oud genoeg is om sjeikh te worden genoemd. En niet deftig genoeg om effendi te heeten. Zoo zal het met het Hebreeuwsche woord na-ar ook wel zijn. Het kan niet zoo maar overal, gelijk de Staten Bijbel doet, door „jongen” worden vertaald. Zoo moet men héél voorzichtig zijn. Dit heb ik weder van dezen Boulies Effendi geleerd. De twee fellaghen, die hij ons
42