Ook de kleine, zwarte Fouad komt van ons afscheid nemen:—Allah zegene u... Allah geleide u. Dag, kleine Fouad, dat Hart beteekent.
En wie, als wij de poort uitgaan, staat voor de poort? Alphonse, die zijn meester voor 147 piaster heeft opgelicht. Ook hij murmelt nu mooie woorden: — Allah zegene u.
— Alphonse, zegt Abdoel Salaam hoog en gestreng, — gij zijt een slecht mensch.
— Allah zegene u, Heer, zegt de schijnheilige gedoken: — ik ben een Christen.
— Uw vader, Alphonse, zegt Abdoel Salaam, — dronk niet. En hij heeft mijn vader nooit bestolen. Maar bij mijn geloof! Als gij mij weer besteelt, gaat gij in de gabs. Ga nu naar den stal en doe uw werk. Ik zal het geld van uw loon inhouden.
— Ja, Heer, zegt de schijnheiligerd.
— Jilan Aboehoe, gromt Abdoel Salaam, terwijl hij zijn zitje in den gemakkelijken wagen zoekt. Het beteekent: — vervloekt zij zijn vader. Maar het is goed gemeend.
30