kon. De volupteit van het geven werd verhoogd door de ontbering. Maar de wereld weet dat niet en zelfs de bevoordeelden, de begiftigden stoot het vaak af. Want het is immers niet „normaal”. Velen heeft hij vervreemd door te snel en te veel te willen geven.
Anderen door wat hij van ze eischte. Niets minder immers dan zijn eigen belangeloosheid, zijn eigen geëxalteerden toewijdingsdrang! Maar die anderen waren „normaal” —, zoowel in het geven als in het eischen. Brave partij-genooten, plichtgetrouwe ambtenaren —, geen heiligen en geen martelaars. Evenmin eeuwig hongerenden naar liefde, vriendschap, toegenegenheid. Tegenover een machtige, practische, daadkrachtige organisatie moest dat gestadig eischen van zuiverheid en volmaaktheid tot onbillijkheid worden. Een ontkennende minderheid alleen vermag idealen zuiver te houden, een bevestigende meerderheid nimmer. Deugdzaam sterven is mogelijk, deugdzaam leven een ongerijmdheid. „Neen” kan somwijlen idealistisch, „ja” moet altijd opportunistisch zijn. De machthebbende meerderheid weet dat zelf. Gedreven tot de Daad in een wereld waar de Daad boven alles waardevol heet, voelen haar leiders en leden in eigen binnenste het best wat ze prijsgeven
12