van kwikzilver in goud menen te kunnen constateren.
De grootste geleerde Portugese arts te Amsterdam in de zeventiende eeuw, Zacutus Lusitanius, heeft het in- en uitwendig gebruik van goud zeer geprezen in zijn aan Frederik Hendrik opgedragen werk Medicorum principium hutoria(\).
Er bestaat dan ook in de zeventiende eeuw een uitgebreide literatuur over dit wonderbaarlijke geneesmiddel. Zelfs in onze tijd, althans vóór de oorlog, heeft een farmaceutische firma, Hensel-Werke re Sruttgarr, de naam ‘Aurum Potabile’ voor een spécialité gebruikt, dat echter geen spoor goud bevatte, maar een staal-preparaat was, opgelost in mierenzuur. Zo werd de‘gouden naam’ en zijn rénommé gebruikte (als reclame) ter herinnering aan de roem van dit spécialité van eertijds.
Het goud heeft echter zijn therapeutische faam in onze tijd niet verloren, het wordt nog steeds in de geneeskunde toegepast bij rheumatoide processen.
Het aurum potabile was reeds eeuwen bekend als ‘het levenselixer’, dat bij klierziekte, kanker, tal van huidziekten en in het algemeen bij moeilijk te genezen kwalen werd aangewend en in die tijd ook speciaal tegen de jicht werd aanbevolen. De Poolsearts, Andreas Cnoeffel, heeft tijdens zijn verblijf te Amsterdam in 1643, een Fpistola de podagra curata uitgegeven, waarin dit middel werd aangeprezen voor jicht. De lof van dit medicijn blijkt ook aan Frederik Hendrik (lijder aan jicht) ter ore te zijn gekomen en wij vernemen, dat hij in februari 1642 baron Van Gent, die voor een kenner van ‘spécialités’ doorging, heeft opgedragen een onderzoek te doen naar de doeltreffendheid van een ‘goudrniddel’, dat te Amsterdam door een zekere Jan Anton van der Haegen werd bereid en verkocht. In de door Jorissen uitgegeven memoires van Constantijn Huygens kan men lezen, dat de prins het middel
1. Zac. Lusitanius, Medicorum Principium Historia (Amsterdam, 1628), 1, p. 63.
43