de dood van Dr. Rcinier Bontius in 1623 als opvolger van deze, tot lijfarts van Maurits benoemd was, nergens genoemd als behandelend geneesheer van Maurits tijdens diens laatste ziekte. Was hij misschien toen zelfziek ? En dan Otto van Heurne(i577-ió52),zoon en opvolger van de grote Heurnius, Professor Medicinae te Leiden. Weliswaar was aan Otto van Heurne het onderricht in de anatomie opgedragen (1617), maar hij was toch niet minder dan de stichter van het klinische onderwijs te Leiden. Hij deed dit op zulk een voortreffelijke wijze, dat zijn methode nog volledig met die in de eerste helft van de negentiende eeuw overeenkomt (1). Otto van Heurne, die zichzelf betitelt ‘der mcdicinen, Anatomie en Chirurgie Professor Ordinario’ (2), was eveneens auteur van de door zijn vader voorbereide Medicina Unirena, waaraan toegevoegd enige, door hemzelf waargenomen ‘casus rariorus’, ‘quas m diario practico animotavit’, dus uit de dagelijkse praktijk aangetekend. Waarom was deze professor niet als consulent geraadpleegd? De beroemde Foreest (Forestus), die Maurits op diens zestiende jaar had behandeld reeds, behoorde al niet meer tot de levenden. Ook de grote Pieter Pauw, professor te Leiden sinds 1Ó17, was reeds ten grave gedaald. Maar dan Lwaldus Schrevelius (1575— 1646), in 1625 tot Professor Medicinae te Leiden benoemd, nadat hij aldaar als praktiserend geneesheer gevestigd was, om met Heurnius afwisselend ook colleges te geven in de medische kliniek? Was hij al niet vóór zijn benoeming een uitstekend medicus, door Walaeus betiteld als ‘doctissimum et in praxi medica versatissimus virum’?
Zij allen werden echter gepasseerd. Volgens Schotel (2) zou hun
1. Titelblad van de door O. Heurnius opgemaakte inventaris der anatomische verzameling; bij J. A. J. Barok, Inventaris der anatomische verzameling van de Hniversiteit te Leiden (Leiden, 1944).
2. G. D. J. SCHOTEL, De Academie te Leiden in de 16de, 17de en 18de eeuw (Haarlem, 1875), p. 361.
39