Dochter Juul, die niets wist van haar vaders schuchtere rijmpogingen, was met dit gedicht aangenaam verrast. ‘Dat mijn serieuze vader zoiets geschreven heeft, ik kan het me nauwelijks voorstellen. Zo ken ik hem helemaal niet!’
Mechanicus publiceerde zijn laatste Celjénets-stukje op 8 november
1940. Vermoedelijk heeft de Handelsblad-redactie hem aangeraden met zijn verhaaltjes te stoppen, omdat inmiddels duidelijk was, dat de bezetters argwanend toekeken. Mechanicus volgde dit advies op; drie weken later startte hij met zijn derde rubriek.
Onder de Keizerskroon was een serie over straten, gebouwen en andere beziens- en wetenswaardigheden van Amsterdam. Deze rubriek, waarin Mechanicus ruim dertig omvangrijke verhalen publiceerde, begon hij op 29 november 1940. Hij beschreef het vooroorlogse Amsterdam: de bekende grachten en pleinen, het Paleis op de Dam, de Amstel, het Centraal Station, de hofjes, het Vondelpark, verschillende buurten, zoals de Jordaan, en de architectonische scheppingen van Berlage. De verhalen dropen op verholen wijze van vaderlandsliefde en deden de lezers ongetwijfeld hunkeren naar andere, betere tijden, of beter nog: naar de vrijheid. Tot aan de zomermaanden van 1941 hield hij deze schrijfactiviteiten vol. Zijn laatste artikelen in het Handelsblad werden niet in de Keizerskroon-serie geplaatst, maar vormden een afzonderlijk tweeluik over de Amsterdamse bouwmeester Hendrick de Keyser, architect van o.a. de Zuiderkerk- en de Westerkerktoren, ‘met hun fraaie spitsen, die zulk een schoon reliëf aan de stad geven.’ Het tweede verhaal over De Keyser verscheen in het Handelsblad van vrijdag 4 juli
1941, slechts ondertekend met de initialen ‘Ph. M.’
99