waste soms voor hem en breide zijn sportkousen, van die mooie, dikke. Oom Philip was enorm ijdel. Ilse zat op de Industrieschool en had daar strijken geleerd. Hij stond erop dat ze zijn zakdoeken streek. Zij kon dat op een speciale manier, zodat de vouw er keurig in bleef. Dat vond hij zeer prettig en dat soort dingetjes typeerde hem.’
Emmy: ‘De familie praatte natuurlijk wel over die dandy-achtige trekjes van hem. Als kind ving je wel eens wat op. In dat kader heb ik een keer een enorme blunder gemaakt. Ik vroeg toen aan oom Philip: Ik kauw altijd graag een gebakje. Wat kauwt u graag? Zei Philip: Ook een gebakje. Wat dacht jij dan? Zei ik: Kouwe kak! Ik kreeg me daar een hengst om de oren van mijn vader. Wat was die kwaad! Ik begreep het niet en snikte: Opoe heeft mij dat nog wel zelf verteld!’
‘Ik zat op de mulo, ik was twaalf,’ herinnerde Serah zich. ‘In 1932 was oom Philip nogal “in”. Dat kwam doordat zijn bundel Russische Reisschetsen net was uitgekomen. De leraren op school vroegen of ik familie was. Ik zei dan nooit dat hij mijn oom was, maar een broer van mijn vader. Dat vond ik interessanter klinken. Ik was dan wel trots.’ Bep Peters-Mechanicus, de dochter van Jacob, beschreef haar oom
gezien door de ogen van het 16-jarige meisje dat zij toen was: ‘Een zeer ernstige man, een Einzelgänger, die nauwelijks grapjes maakte en zeker geen flauwekul duldde. Hij praatte bijna altijd over politiek. Hij was geen huiselijk type, sterker nog: aan de huishouding had hij een broertje dood. Hij was gewend dat alles voor hem geregeld werd en voor hem klaar stond. Hij had veel charme, maar ik vertaalde dat destijds in een beetje angst, dat ik voor hem had. In de oorlogsjaren heeft hij veel voor onze familie gedaan.’
Behalve de dochters van Ben en Jaap is er ook nog Philip, het jongste kind en de enige zoon van Ben. Neef Philip Mechanicus, de fotograaf en journalist, werd door zijn ouders naar zijn oom vernoemd. Hij kwam in 1936 ter wereld. ‘Toen ik geboren was en mijn oom hoorde dat ik zijn naam droeg, was hij daar trots op,’ vertelde Philip. ‘Ik kreeg een zilveren paplepel van hem, met zijn initialen erin. Het feit dat ik naar hem genoemd ben, tekent de goede contacten die mijn ouders met hem hadden.’ De herinneringen van neef Philip zijn gebaseerd op wat hij van anderen heeft gehoord. ‘Ik heb hem niet bewust meegemaakt, maar door de jaren heen heb ik via mijn werk zoveel mensen ontmoet die hem wél kenden, dat hij eigenlijk de laatste jaren veel meer voor mij is gaan leven. Sterker nog: ik vind het zeer spijtig dat ik hem niet gekend heb.’
82