alleen met “Messer” had ondertekend, zonder voornaam of initialen. Dat hoorde helemaal niet bij zo’n broekie als ik. Mechanicus vond dat alleen de ouderen, zoals hij, met hun achternaam mochten tekenen. Nu had ik wel degelijk mijn initiaal erbij gezet, maar door de sierlijke krul van mijn handtekening, want ik wilde indruk maken, was die “E” niet meer te lezen. Ik probeerde nog uitleg te geven, maar nee: ik had veel te veel verbeelding. Nou daar zat ik dus, nog geen vijf minuten binnen en ik had de baas al tegen me in het harnas gejaagd.’
Messer werd, als jongste op de redactie Buitenland, een echte duvelstoejager. ‘Ik moest heel veel doen. ’s Ochtends was ik als eerste op de redactie, om van alles voor de heren in orde te maken. De telexen die ’s nachts waren binnengekomen moest ik van elkaar knippen en sorteren. De diverse redacteuren deden ieder een deel van de wereld. Ik legde de betreffende telexen op hun bureau. Mechanicus kreeg altijd de nieuwsoverzichten van persbureau Reuter. Ik lette bij dit werk bijzonder goed op, zodat ik de goede telexen bij de juiste redacteur legde, want ik kreeg voor alles op m’n donder.’
Messer benadrukte dat de verhouding tussen Mechanicus en hem nooit hartelijk is geweest. ‘Ik kon niet veel goeds bij hem doen, hoewel ik heel erg m’n best deed. Ik had ook wel pech hoor, want ik was nét met mijn werk begonnen toen er weer wat gebeurde. We zaten met de gehele redactie Buitenland in één ruimte, inclusief Mechanicus, op de tweede verdieping van het gebouw aan de Nieuwezijds. Wij hadden een merkwaardige kamer, vreemd van vorm, met twee grote ramen en muren die niet helemaal recht waren. Bovendien stond er in die redactiekamer een grote pilaar, niet ver van de ramen af. Daarachter had Mechanicus zich verschanst. Hij zat achter een enorm ouderwets bureau-ministre, met zo’n klep die omhoog kon. Op zijn bureau had hij stapels boeken, papieren en documenten liggen. Hij had nog net een vierkantje over, waarin hij kon werken. Op een ochtend was ik, om een telex te lezen, op het uitschuifbare deel van Mechanicus’ bureau gaan zitten. Ik ben er prompt doorheen gezakt. Ik heb nog geprobeerd om het met een stuk hout te stutten, maar net toen Mechanicus op de krant verscheen, zakte de hele boel weer in elkaar. Wie heeft dat gedaan! brieste hij. Als een geslagen hond ging ik naar hem toe om te bekennen dat ik de boosdoener was geweest. Hij beet mij toe, elk woord met een priemende vinger benadrukkend: U hebt niet op mijn bureau te gaan zitten! Verder wist hij er ook niet goed raad mee. Vervolgens pakte hij een stapel papieren en stormde de kamer uit.’
Volgens Messer was Mechanicus altijd in de benen. ‘Hij had de hele
7i