Het grootste deel van de joodse bevolking was op dat moment Oost-europees, tachtig procent kwam uit Rusland en Polen, de rest uit alle delen van Europa. ‘Palestina wordt bewoond door Arabieren en joden, bestuurd door Groot-Brittannië. Onder de joodse kolonisten echter is een sterk voelbaar taalchauvinisme waar te nemen; joden, die in Palestina een andere taal dan het Hebreeuws spreken, wordt dat intrinsiek kwalijk genomen en niet zelden als ongepast te verstaan gegeven,’ schreef Mechanicus in het Handelsblad. ‘De joden gaan er prat op, dat de stad gebouwd is uitsluitend met joods kapitaal en met joodse handen. De samenleving is bezield door één sterk, dragend ideaal, met name: Palestina (...) op te bouwen tot een stevige, onschokbare joodsnationale gemeenschap.’
In zijn drie weken durende verblijf in Palestina reisde hij dwars door het land, van Jaffa en Tel Aviv naar Jeruzalem, van de Dode Zee en Je-richo per auto naar de Akkobaai en Haifa. Hij bezocht de zionisten-ko-lonies en andere joodse nederzettingen, de ondernemingen, de kiboet-sim en diverse collectieve en geprivatiseerde landbouwbedrijven. Mechanicus sprak met vele politici, ambtenaren en andere autoriteiten, maar ook met de ‘gewone’ burgers. Hij bracht werkbezoeken aan de gemeenschappelijke nederzettingen van de zionisten, de kwoetsoth, gebaseerd op het coöperatieve, collectivistische stelsel, met als bedrijfsvorm het gemeenschappelijke bezit van bodem, gebouwen en inventaris. In 1933 waren er 27 kwoetsoth, verdeeld over het gehele gebied dat de joden tot dan toe hadden gekoloniseerd.
Ook langs de kiboetsim, de pionierskampen, en de mosjaw owdiem, de arbeidersnederzettingen op individuele grondslag, maakte Mechanicus een rondgang. Geïnteresseerd observeerde hij de leden van de kwoetsoth, ‘krachtige, bruingebrande, van levenskracht schuimende jongemannen en -vrouwen.’ Zijn reisverhalen schreef hij veelal ter plekke. Deze gingen met spoed naar Amsterdam, waar ze enkele dagen later al in het Handelsblad werden geplaatst.
Over de volksverhuizing van de Europese joden naar Palestina was Mechanicus direct al somber gestemd. Hij noemde het ‘deerniswekkend en hartbrekend’ de vele immigranten ‘van hun bestaan losgeslagen te zien rondzwalken.’ Zelfs de intellectuelen moesten op het land werken. ‘En hard,’ voegde hij eraan toe. ‘Een arts, een jonge vrouw, zat vanmiddag aan tafel bij haar geschiedenis uit Duitsland te huilen, omdat zij zich bekommerde over het lot van haar twee kinderen die zij voorlopig in Bazel en de Elzas had achtergelaten. Dat is de vraag der
62