triële opbouw van het land en een zekere materiële en geestelijke voldoening van de arbeiders en de arme boeren,’ schreef hij.
Met name de boeren hadden het moeilijk. Zij werden gedwongen hun boerderijen af te staan in het kader van de algehele collectivisatie. Vervolgens werkten zij veelal op de kolchozen, de collectieve landbouwbedrijven, of de sovchozen, de staatslandbouwbedrijven. Mechanicus, die deze instellingen bezocht, maakte melding van de zorgen die de partij zich maakte, omdat de arbeiders van deze staatsbedrijven het gezag wilden ondermijnen: ‘Het verzet smeult reeds, tegen de ondragelijke en geestelijke dwang van een smalle dictatuur.’
Hij roerde hier, zij het voorzichtig, een teer punt aan: de vervolging van de andersdenkenden. Diep in zijn hart moet Mechanicus hebben aangevoeld dat in de kwestie van de politieke gevangenen een groot probleem schuilging. Hij maakte er in ieder geval de nodige toespelingen op. Zo beschreef hij onder meer de beginselen van de toenmalige Sovjet-Russische strafwetgeving en het onderscheid dat werd gemaakt tussen misdadigers, ‘die in de ogen van de rechters voor verbetering vatbaar’ waren, en de politieke delinquenten, die ‘onder een andere classificatie’ vielen. Mechanicus bezocht tijdens zijn eerste reis door Rusland de Tagansky-gevangenis in Moskou en sprak daar met enkele gestraften. Uiteraard ontmoette hij bij deze gelegenheid geen politieke vijanden van de Russische staat. Deze politieke delinquenten stonden, voor zover hij had weten te achterhalen, bloot aan de doodstraf, verbanning of eenzame opsluiting. ‘Over deze groep zwijgen de autoriteiten hardnekkig. De deuren der gevangenissen waar deze gevangenen voor hun politieke zonden boeten, blijven hermetisch gesloten,’ schreef hij, niet wetend om welke grote aantallen het in werkelijkheid ging. Verder liet hij het onderwerp voor wat het was.
De slavist professor Karei van het Reve, die voor dit boek een aantal Reisschetsen las, noemde ze leesbare, knap in elkaar gezette lectuur. Hij vond echter Mechanicus, met name op het punt van de politieke delinquenten, achteraf gezien ‘enigszins naïef’. ‘Hij wist niets van de volkerenmoord, die op dat moment, met name onder de boeren, gaande was. Dergelijke zaken werden angstvallig uit de buurt van de toeristen gehouden. Maar hij had in zijn constateringen toch wel wat verder kunnen gaan. Hij noemde de doodstraf, de verbanning; hij had kunnen bevroeden dat de Russische dictatuur bezig was zijn vijanden systematisch uit te roeien. Ook sommige van zijn andere gevolgtrekkingen snijden niet allemaal hout.’
54