Westerbork mijmerde hij over de mogelijkheid het kamp te verlaten. Zo schreef hij op 16 januari 1944: ‘Gisteravond weer, in het donker wandelend, met de vluchtgedachte gejongleerd (...) Zij blijft mij als sportief element bezighouden. Ik denk hoe ik, midden in de nacht in het donker langs de spoorbaan gaande, Zwolle zou kunnen bereiken en daar ’s morgens de trein ergens heen zou kunnen pakken. De gedachte fascineert me.’ En op 3 februari 1944: ‘Gisteravond weer de kans gehad om de vlucht te nemen met een naar Amsterdam terugkerende trein. Doodeenvoudig (...) De verleiding is groot; het kost evenveel moeite ze te weerstaan als ze te volgen.’
193