Al in een van zijn eerste brieven aan Jo Heinsius zinspeelde Mechanicus op een eventuele ontsnapping uit het kamp: ‘Als een ongunstige wending in mijn toestand te voorzien zou vallen, [zou] ik een andere weg [willen] inslaan en de voorkeur geven aan een koudwaterkuur, die ook bij anderen, die aan mijn kwaal leden, goed gevolg heeft gehad.’ De ‘koudwaterkuur’ of het ‘onder water gaan’ waren de bewoordingen die Mechanicus soms gebruikte, als hij over vluchten schreef. Ook in zijn dagboek fantaseerde hij af en toe over dit idee. Zeer nadrukkelijk deed hij dat op 29 juli 1943, de dag dat zijn broer uit het kampziekenhuis werd ontslagen en terug mocht naar Amsterdam. Ben was ernstig ziek en bovendien gemengd gehuwd; hij had een Duitse echtgenote. Die dag noteerde Mechanicus: ‘Ik had gemakkelijk kunnen ontsnappen (...) Met de twee leden van de Ordnungsdienst (...) [ben ik] tot de vrachtwagen doorgedrongen, die hem naar Assen naar de trein vervoerde. Een ogenblik heb ik in verleiding gestaan, maar (...) ik wilde in geen geval mijn broer in gevaar brengen (...) ’t Is een wonderlijke sensatie, zó dicht bij de vrijheid te staan en ze af te wijzen. Alsof men zich van een aantrekkelijke vrouw afwendt. ’
In hetzelfde fragment gaf hij een tweede reden om in het kamp te blijven: ‘Wie zich in Westerbork kan handhaven, de transporten kan ontgaan, kan méér doen met zijn positieve gevangenschap dan de jood in Amsterdam, met zijn relatieve vrijheid of de jood, die is ondergedoken en tussen vier muren zit en elke minuut het gevaar moet duchten, geknipt te worden.’
Hanny Ladee-Levy deed verrassenderwijs verslag van een ontsnappingspoging, waarbij Mechanicus indirect was betrokken. ‘Ik kende enige mensen die behoorden tot een kleine cel communisten in het kamp,’ vertelde ze. ‘Dat was de groep van Werner Stertzenbach. In het diepste geheim verrichtten zij illegale activiteiten, voornamelijk door gevangenen te laten vluchten. Af en toe hielp ik ze, al was dat levensgevaarlijk. Op zekere dag werd ik ter assistentie gevraagd bij de vlucht van een jongeman die in de strafbarak verbleef. Op een onbewaakt ogenblik heb ik het prikkeldraad, dat om zijn barak stond, van elkaar getrokken, zodat hij er doorheen kon kruipen. Vervolgens moest ik me een poosje over hem ontfermen, tot het donker was. Ik kon die jongen onmogelijk in onze vrouwenbarak verbergen, dus zat ik met een probleem. Ten einde raad heb ik Mechanicus gevraagd of hij mij wilde helpen. Daarin stemde hij, tot mijn grote opluchting, toe. Hij heeft die jongen een tijd in zijn barak, volgens mij in zijn bed, verborgen gehouden,
191