Naarmate de tijd verstreek en het menselijk leed in Westerbork groter werd, kon Mechanicus zijn emoties in zijn dagboek niet altijd bedwingen. Dit werd onder meer duidelijk uit de afschuwelijke transportdins-dag van 9 februari 1944, die tegen het eind van het dagboek wordt beschreven. In het relatief korte tekstgedeelte staan vrij veel herhalingen, hetgeen bij Mechanicus bijna nooit voorkwam: ‘Het transport van de zieken van de ziekenbarakken naar de trein gisteren tart elke beschrijving. Om twee uur in de nacht zijn de verplegers reeds begonnen met het aankleden van de voor transport aangewezenen. OD’ers, die met paard-en-wagen voorreden, hebben de zieken op bedden naast en op elkaar op de wagen geschoven, zoals men lijkkisten in een lijkwagen schuift. Terwijl natte sneeuw uit de donkere hemel droop en alles met een klam, klef wit waas bedekte, in het donker van een wintermorgen. Zo zijn ze ook naar de beestentrein gereden, hobbelend en hotsend, waar zij ook onder de blote hemel stonden, wachtend op hun inlading, zoals men lijken schuift in de lijkwagen. Kinderen met roodvonk en difteritis zijn huilend naar de slang gedragen. Ouderloze kinderen uit het weeshuis. Misschien wel het beestachtigste transport van alle transporten, die er zijn gegaan. Men raakt door de veelheid, de grofheid, de beestachtigheid het zicht erop kwijt, maar dit transport spande toch wel de kroon wat betreft gebrek aan consideratie voor de zieken. Nog voor het transport vertrokken was, was er reeds één zieke overleden. Een lege wagen gaat met de trein mee, gereserveerd voor hen, die onderweg sneuvelen.’
Tijdens de laatste maanden van zijn verblijf in Westerbork, gebeurde dit vaker. Dat hij zijn zakelijke toon steeds moeilijker kon vinden en dat de persoonlijke bezinning op zoveel leed moest doorbreken, was begrijpelijk. Op 1 februari 1944 schoot Mechanicus’ anders zo beheerste pen ook al uit: ‘Waar zijt gij, duizenden en tienduizenden, die zijn weggesleurd, van de ene plaats naar de andere, wat is uw lot? Gij zwijgt, omdat men u belet u kenbaar te maken. Wij staan amechtig van opwinding, van verontwaardiging, van walging, die het ene transport voor, het andere na, in ons wekken.’
Wie In Dépot leest, vraagt zich onwillekeurig af wat men in Westerbork wist van de verschrikkingen die de kampbewoners in Duitsland en Polen te wachten stonden. Mechanicus bleef hier vaag over; hij had immers geen betrouwbare informatie tot zijn beschikking. Pessimistisch toch als hij was, tekende hij al in zijn eerste dagboeknotitie van 28 mei 1943 een gesprekje met een emotionele arts op, waarin werd
186