len een onbekend lot ondergaan zonder vreugde, zonder vertier, in gebrek.’
Mechanicus bezocht deze voorstellingen vaak, niet omdat hij dat graag wilde, maar omdat hij vond dat hij het moest: ‘Westerbork heet het beste cabaret van Nederland. Nationaal-socialistische bonzen komen naar hier om het te zien. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan! Ik ga erheen, moet als kroniekschrijver zien, niet wat er gebeurt, maar hóe het gebeurt,’ rechtvaardigde hij zijn aanwezigheid.
De revues en concerten vonden plaats in de registratiezaal, die voor deze gelegenheden tot theater was omgebouwd. De voorstellingen werden door Mechanicus uitvoerig in zijn schriften beschreven. Hij vond de optredens meestal zeer matig van kwaliteit. Na een concert in augustus 1943 meende hij: ‘Het hele concert was één brok hels lawaai, waarin alle muzikaliteit hopeloos verzoop. Met een gevoel van schaamte, dat mijn rasgenoten-in-de-ellende zich op last van de Ober-sturmführer, die tuk is op gezellige avondjes, zó laf en karakterloos aanstellen, ben ik huiswaarts gegaan. Wat een geestelijke drek, wat een stal!’
Ook de cabaretuitvoeringen kwamen in Mechanicus’ notities aan bod. Talloze bekende, vaak Duitse, artiesten werden door hem met naam genoemd: KurtGerron, Camilla Spira, ChajaGoldstein, Jetty Cantor, Max Ehrlich, Willy Rosen, Erich Ziegler, Jozef Baar, Hans Engel, Otto Au-rich. Ook het populaire zangduo Jonny en Jones verbleef in Westerbork. Zij allen zouden regelmatig aan de cabaretprogramma’s meewerken. Over de voorstelling van 4 september 1944, maakte Mechanicus dit verslag: ‘Gisteravond naar de première van de revue geweest van de Bühne Lager Westerbork, Leitung Max Ehrlich. Humor undMelodie. Revue in achtzehn Bildern von Willy Rosen. Musik: Willy Rosen und Erich Ziegler (...) Toen de commandant binnenkwam verrees de hele zaal; hij gaf door zijn twee handen op te steken te verstaan, dat men weer kon gaan zitten (...) De revue: een mengeling van schetsen uit de oude doos en milde bespotting van toestanden en verhoudingen in het kamp. Geen enkel scherp woord, geen enkel wrang woord, maar een beetje lichte ironie (...) Het (Duitse) publiek was verrukt en zong vaak de melodietjes mee. De commandant had schik als een kind: zalig zijn de armen van geest. Eén van de slagzinnen is mij bij het naar huis gaan bij gebleven : Wenn man bis zum Halse in dem Dreck sitzt, was hatman dann zu zwitschem ? Wij zitten hier allen tot over de hals in de drek en toch kwinkeleert men. Psychologisch raadsel. Operettemuziek bij een geopend graf. ’
181