Hanneke van den Bergh, een van de Westerborkse getuigen: ‘Mechanicus wond zich altijd ontzettend op over de Alte Kampinsassen. Als er iets gebeurde, riep hij: Dat moeten we goed onthouden hoor, voor later. Ik blijf hameren op die felheid van hem. Die was echt heel opvallend. Hij kon ineens zo’n onderwerp vastgrijpen, heel indringend. Dat was typisch Mechanicus. Gedeeltelijk had hij gelijk, gedeeltelijk ook niet. Dat die Kampinsassen al voor de oorlog in Westerbork waren gestopt, was natuurlijk helemaal fout. Wij hebben daar niets aan gedaan, nooit gedacht van: die mensen moeten we helpen, die moeten niet in zo’n kamp, want straks volgen wij. De Kampinsassen waren boos en dat hebben wij nooit goed ingeschat, zeker niet toen we zelf in Westerbork zaten. Wij zagen dat zij in een betere positie zaten dan wij, dat zij er beter voorstonden. Wij haatten hen over het algemeen, maar dat gevoel was niet helemaal terecht. Die mensen droegen al een stuk drama met zich mee van vóór de oorlog.’
In augustus 1943 werd Mechanicus betrokken bij pogingen om de relatie tussen de Nederlandse en Duitse joden te verbeteren. Dit gebeurde op voorspraak van de eigenaardige kampbewoner Trottel, die bij Schlesinger en Gemmeker een potje kon breken en probeerde bij hen in de gunst te blijven. Trottel was een statenloze jood, een oud-koerier van het Duitse ministerie van Oorlog; op grond hiervan genoot hij bijzondere privileges. Hij was het prototype van de kampbewoner die leed aan, zoals dat genoemd werd, ‘msw’ , ofwel Macht Sich Wichtig. Trottel beschikte over een enorme hoeveelheid ‘vitamine R(elaties)’. Uiteindelijk zou hem dat toch niet baten want hij werd, nog eerder dan Mechanicus, door commandant Gemmeker op de transporttrein gezet.
Over de zogenaamde verzoeningspogingen noteerde Mechanicus op 3 augustus 1943: ‘Trottel zegt, dat ik een verantwoordelijke functie krijg, direct onder Schlesinger. Deze heeft Trottel gevraagd of ik in staat ben orde te houden. Ik ben benieuwd, wat hij met mij voorheeft.’ Voorts meldde Mechanicus dat er een bijeenkomst tussen Schlesinger, Trottel en hemzelf zou komen, waarop gesproken zou worden over ‘maatregelen om te voorkomen, dat zij [de Duitse en Nederlandse joden] elkaar straks in de haren vliegen.’ Verwonderd en vertwijfeld vroeg hij zich af: ‘Denken Schlesinger en Trottel dat ik een wonderdokter ben en dat ik de haat, die de Duitse joden zich hier op de hals hebben gehaald, kan bezweren?’ Toch moet Mechanicus hebben ingezien dat hier een kans lag om zich in het kamp ‘nodig’ te maken. Hij dacht na over een strategie, waarbij hij zelf een rol zou kunnen spelen,
178