met de buitenwereld en de frisse lucht kwijt, benevens een grote mate van bewegingsvrijheid.’
Mechanicus liet het er echter niet bij zitten; hij bleef zoeken naar mogelijkheden om zijn werk te ontvluchten. Uiteindelijk klopte hij bij de werkbarakdokter aan en speelde een spelletje doorgestoken kaart: ‘Ik heb eerlijk opgebiecht,’ bekende Mechanicus. ‘Negen uur werk is mij te veel per dag, al steek ik ook geen vin uit; ik wil in het kamp met de mensen praten en heb daarvoor een voorwendsel nodig.’ Deze arts speelde het spel welwillend mee. Hij mocht regelmatig terugkomen voor onderzoek, desnoods iedere dag, waardoor hij zich met dit excuus toch relatief vrij in het kamp kon ophouden. ‘Praktisch kan ik doen en laten wat ik wil, als ik het maar zo doe, dat het geen aanstoot naar buiten geeft,’ schreef hij op 23 februari 1944. Twee dagen later maakte hij de laatste aantekeningen over de foliënplukkerij. Hij woonde een toespraak bij van zijn zaalchef, een ‘Friese haan met een hanestem,’ die klaagde dat er niet hard genoeg werd gewerkt. Mechanicus ontvluchtte het gemekker en sloop weg om ‘in het Verwaltungsbureau van het ziekenhuis een partijtje bieten te koken.’
175