complex, of — nog beter — dat men tot nadenken kwam. Nu echter is alles geleden en men zou kunnen verwachten, dat een streep achter alle anti-semitisme was gezet. Dit is echter geenszins het geval. Het schijnt, dat velen zich schamen voor hun houding in de oorlog en dit door een anti-semitische houding nu afreageren. Het lust ons niet alle symptomen van het nieuw-ontwaken van deze stemming op te noemen. Wij verwijzen o.a. naar een artikel van Dr. C. van Emden—Boas in De Vrije Katheder van 13 Juli ’45. Opmerkelijk is b.v., dat hetzelfde Parool, dat getuige bovengenoemd artikel, toch wel beter wist, nu een scherpe aanval richtte op den heer E. Polak, die tijdens de Duitse inval zijn post had verlaten, „zonder dat daar bijzonder dringende redenen voor waren” ‘). In het Limburgs Dagblad van 30 Mei ’45 werd zelfs „de schim van een Joods gevaar” gezien. Dit sloeg op Militair Gezag en Radio Herrijzend Nederland, die in de volksmond al een tijdlang „Mozes Gezelschap” en „Herrijzend Jeruzalem” werden genoemd. Het feit, dat de Nederlandse regering na Mei 1940 van alle krachten gebruik moest maken en het aantal uitgeweken Joden te Londen natuurlijk vrij groot was, wordt rustig genegeerd. Wij weten heel wel, dat het Nederlandse volk momenteel met vele en velerlei problemen bezig is en dat mede daardoor de klachten van de Joden niet goed doordringen, maar het feit, dat haast alle grote bladen zwijgen over wat de Joden, vaak van hun bezit en van hun kinderen beroofd, wordt aangedaan, is toch wel kenmerkend en beschamend. Een Jood, zelf assimilant, dien wij hadden geschreven over het verkapte anti-semitisme, antwoordde: „Waarom verkapt? Het is toch openlijk! Er is nu veel meer anti-semitisme dan er de laatste 30 jaar ooit geweest is.”
Ir. J. de Casseres, die voor het „Jewish Centre” gesproken heeft over: „De Jodenvervolging in Nederland”2), wees op het voortbestaan der oude vooroorlogse „vijfde colonne” en op de Commissie van Rechts herstel, die beter Rechtsuitstel kon heten en besloot zijn beschouwing met de woorden: „De Moffen hebben deze oorlog verloren, maar hun eenzijdige oorlog tegen de Joden hebben zij gewonnen.” Wij vrezen, dat in deze woorden meer waarheid schuilt dan ons volk wil toegeven.
Moet tegen dit alles nu met argumenten gestreden worden? De argumenten zijn er en werden reeds meer dan eenmaal uitgesproken. Men leze of herleze b.v. Prof. dr. H. J. Pos’ Anti-semitisme en Jodendom. Wij kunnen ook niet accepteren, dat deze argumenten hun geldingskracht verloren hebben. Ons volk is in wezen niet anti-Joods. Het mist momenteel alleen de kracht om een duidelijk pro-Joods geluid te laten horen. Het wordt te zeer in beslag genomen door andere, eveneens dringende vraagstukken. De mogelijkheid van anti-semitisme is er echter en waar men met Joden in aanraking komt bestaat dus ook de kans, dat men deze onwaardige, slechte stemming laat merken. Daartegen protesteren wij, terwijl wij intussen een beroep doen op alle goedwillende Nederlanders, die gelukkig nog talrijk zijn.
Den Joden geschiedt onrecht. Hun in bewaring gegeven bezit wordt niet vlot en soms helemaal niet teruggegeven. De verweesde Joodse kinderen *) zie Het Parool, 24 Juli 1945.
s) zie Nieuw Israëlietisch Weekblad, 21 Sept. '45.
14