lijken van Jood en niet-Jood? Betreuren wij ze? Als regel wel, maar dat wil niet zeggen, dat deze regel geen uitzonderingen kent. Wij kennen mensen met een fractie Joods bloed — en hoevelen zijn er zo niet in ons volk? — die daar nog altijd verheugende blijken van geven in warmte en lenigheid van geest. Wij kennen de gemengde huwelijken, waar het bovenbedoelde gesprek tot zijn hoogste mogelijkheid ontbloeit. Maar wij weten ook, dat de gemengde huwelijken gewoonlijk anders zijn. Meestal is er vervlakking naar beide kanten. En laat men ook niet vergeten: Het gemengde huwelijk krijgt slechts zijn bijzondere waarde als randverschijnsel van een min of meer homogeen Jodendom. Wanneer het regel werd stierf de Joodse geloofswereld uit. En ook al zou de Joodse aard zich vele, vele geslachten ver nog doen kennen — als verrijking! — op den duur betekende dit verlies. Een parallel? Er is een wereld van ontkerkelijkte Christenen, maar zij leven tenslotte van de kerk. Men denke zich de kerk weg en de verwildering breekt zich in een ongekend snel tempo door. Zo ook het geseculariseerd Jodendom. Het leeft in zijn beste uitingen bij de gratie van bijbel en synagoge. Wij weten heel wel, dat èn vele Christenen èn vele Joden deze dingen anders voelen. Maar dat neemt niet wreg, dat wij hiervan overtuigd zijn en blijven. Slechts tot eigen schade zal het Nederlandse volk aan de waarheid van deze gedachten voorbij kunnen gaan, zeker in de tijd, die nu komt.
Wij hebben in het begin gezegd, dat het antisemitisme nog niet is uitgestorven, maar dat het integendeel de laatste tijd weer versterkt is. Dat was in de oorlogstijd reeds te bespeuren. Het valt niet te ontkennen, dat vele gastheren en -vrouwen last gehad hebben van hun Joodse onderduikers. Meer dan éénmaal is tegen ons gezegd: „Er schuilt toch waarheid in de Duitse redenering, Joden hebben zeer onaangename eigenschappen.” Men vergat een paar dingen. Er werd niet voldoende gezien, hoezeer de Joden vervolgd werden en dat de nerveuze spanning bij dit toch al nerveuze volk al te groot was geworden.
Herhaaldelijk verzekerden Joden ons, dat zij bang waren en zij vroegen ons daarom hun veel te vergeven. Maar bovendien werd vergeten, dat iedere Jood moest onderduiken, dus niet alleen de moedige, maar ook de laffe. Terecht werd destijds in het illegale Parool de vraag gesteld 1): „Hoe zou het zijn, als een gehele stad moest onderduiken, dus alle bewoners in alle schakeringen van goed en kw^aad, krachtig en slap? Degenen, die hen zouden helpen, zouden dan met velen hunner precies dezelfde ervaringen opdoen, als thans met een deel der geholpen Joden.” Deze dingen werden echter niet voldoende scherp gezién. Wij hebben, toen wij na de Spoorwegstaking van Sept. 1944 ook geroepen werden onze spoormannen en hun gezinnen te helpen, herhaaldelijk gezegd: „Gelukkig, nu wordt de aandacht tenminste enigszins van de Joden afgetrokken.” Bij de mensen van het spoor waren er n.1. ook krachtigen en slappen, principiëel-overtuigden en meelopers en vooral de laatste categorie kon vaak lastig zijn. Het gevolg was, dat bij sommige primitieven het anti-Jood-complex vervangen werd door een anti-spoorman-
zie Het Parool, 30 Oct. 1943.
13