68
den zijn, zal van toepassing moeten komen art. 1374, dat de overeenkomsten te goeder trouw ten uitvoer moeten worden gebracht. De diamantwerker zal dus „tijdig” moeten arbeiden, d. w. z. zóó arbeiden, dat tijdig kan worden geleverd. Ontijdig geleverd is dan, dat de patroon, hadde hij kennis gedragen van den tijd, waarop geleverd is, bet werk den man niet hadde opgedragen.
Werkt de werkman voor meer dan één „kantoor” tegelijk, dan moet hij natuurlijk zóó arbeiden, dat geen van beide juweliers schade lijdt, en moet het „hoofd”kantoor, waar niet bizonders bedongen is, in de eerste plaats verzorgd worden. Wat ook het belang van den werkman meebrengt.
Dit alles geldt natuurlijk voor die werklieden, die in directe verhouding staan tot den juwelier, dus voorden „aannemer”.
Ten aanzien echter van hen, die arbeiders zijn in een dienstcontract geldt als regel dat ze moeten arbeiden, wanneer hun werkgever dat wil. Enkele restricties dienen daarop te worden gemaakt. Deze, dat hij den stukwerker niet dwingen kan loonend werk te laten liggen om te gaan „lappen” of „rondisten”. De snijder bijv. „rondist” steeds onder het snijden van een partijtje „scherp” (ruw.). In den eenen stok heeft hij dan een te snijden kapje, in den anderen den te rondisten steen. De snijdersbaas nu kan niet vergen, dat de snijder in beide stokken de te rondisten steenen brengt, en op die wijs eenige uren gratis arbeidt.
Andere restricties gelden den tijd, gedurende welken gearbeid mag worden.
In het algemeen toch zijn partijen vrij ten aanzien van den inhoud hunner overeenkomst, mits geen inbreuk makend op wet en goede zeden.
Ze zijn dus wettelijk vrij om te contracteeren eenen arbeidstijd dien zij willen, voorzoover geene wettelijke bepaling hun dit verbiedt.
Wettelijke bepalingen die gebiedend bepaalde rusturen voorschrijven of arbeid buiten zekeren tij ds-omvang verbieden, bestaan hier te lande slechts als bescherming voor vrouwen