66
en vlam zonder den werklieden daarvoor iets te mogen aanrekenen , in ruil waarvoor hij het recht heeft, de bakken der werklieden leeg te halen en het zich daarin bevindende bakvuil en diamantpoeder mee te nemen.
In andere gevallen komt dit bakvuil den werkman toe, d. w. z. hij hoeft het den juwelier niet te geven. De baas, die knechten onder zich heeft werken, heeft het beheer over hunne bakken, mag dus zelf bakvuil en diamantpoeder naar zich toe halen, behoudens zijne verplichting, den juwelier te geven, wat des juweliers is.
Het tafelvuil komt eveneens het hoofd — den eigenaar — van den winkel toe.
Wat het diamantpoeder betreft, vinden wij hier en daar nog wel verschillen. Soms bedingt de juwelier, dat hem alle poeder geleverd moet worden. Soms — bij klein, moeielijk werk — laat hij het den werkman geheel en al houden Is echter niets afgesproken, dan zal gelden wat het gebruik meebrengt (1375 B. W.) — en dan is de usance dat de werkman */, van het poeder den juwelier moet teruggeven, het andere '/, voor zich behouden mag, als vergoeding voor de noodzakelijke winkelkosten.
Bij slijpers betaalt de „baas” alles wat niet door den eigenkostenwerker hem in rekening wordt gebracht (Zie het kos-tenbriefje op pag. 30). Dit wil zeggen, dat de baas dit als eigen schuld voldoet, doch dit den knecht in mindering brengt op bet loon. De vastgeld werker krijgt alle hulpmiddelen en heeft niets te betalen.
Soms, zeiden wij boven, moet de slijper op eene bepaalde slijperij gadn werken, wat wel eens aanleiding gaf tot de zoogenaamde „kwartjesvinderij”, eene bizondere soort truck, waaraan sommige juweliers hunne werklui onderwierpen. Er waren er namelijk, die met de eigenaars van eene in alle opzichten onvoldoende slijperij zich verstonden en alle molens daarvan en bloc huurden tegen zekeren prijs per dag en per molen. Zij dwongen dan hunne werklieden op die molens te werken en hieven een soms wel 60 cent per dag en per