65
doen van hem door den werkgever nader op te dragen arbeid.
Moet hij persoonlijk arbeiden? Het antwoord kan vrij eenvoudig zijn. De arbeider in dienstbetrekking wordt steeds aangenomen met het oog op persoonlijk door hem te verrichten arbeid, de „aannemer"’ mag overal waar niet uit den aard van het contract blijkt dat persoonlijk arbeiden is bedongen, het werk door anderen (1649 B. W.) laten verrichten, mits onder zijn toezicht, leiding en verantwoording.
Weten wij dus wie arbeiden moet, eveneens wdt de arbeid is, waartoe de diamantwerker zich heeft verbonden, eigenaardige bedingen of gebruiken treffen we hier aan , al naar mate de plaats waar moet worden gearbeid.
Meer dan eens blijkt duidelijk uit het contract, waar de werkman het opgedragen werk moet volvoerèn. Dikwijls toch geeft de juwelier eenen arbeider werk onder voorwaarde, dat deze daarmee op zijne slijperij gaat zitten, of het partijtje op de klovers- of snijderswinkel van den juwelier bewerke. Zegt de juwelier dit echter niet uitdrukkelijk , dan is de werkman vrij in zijn bewegen, en mag werken waar hij wil.
Ten aanzien echter der „knechten” van eigenwerkmakers, klovers-, snijders- of slijpersbazen, alsmede hunne leerlingen geldt natuurlijk het omgekeerde. De aard hunner betrekking brengt immers mede, dat zij onder toezicht werken van hunnen baas of chef, die voor den juwelier de eenig verantwoordelijke persoon is. Daartoe is het onontbeerlijk dat ze werken, waar hun werkgever hun dit aanwijst.
Van de omstandigheid waar het werk wordt verricht hangt meermalen af het recht dat de arbeider of werkgever uitoefenen mag over het afval, of somwijlen ook de'verplichting voor te gebruiken hulpmiddelen te zorgen.
Zoo geldt in het algemeen dat de klover en snijder steeds heeft zorg te dragen voor eigen instrumenten. Gemeenlijk betaalt echter de klovers- of snijdersbaas: cement, vlam (om te verstellen), vuur en licht. Op enkele winkels daarentegen moet de knecht zélf cement betalen.
Op winkels van den juwelier zorgt déze voor vuur, licht