zakclijk de liefde moet leeren kennen. Maar hoe? En dan jacht het bijziend oog naar ’t einde: het water zal hem ten verderve voeren. Dat is het slot. Hij poogt te lachen tusschen zijn schoone naakten, waarnaar hij ’t verlangen met cognac bestrijdt, ah, er is ’n humoristisch verband tusschen de alcohol in de maand Februari en den afschuw voor het water . . .
Maar hij transpireert en bekijkt wanhopig peinzend alle schoonheden aan den wand, die volmaakte droomen. Het bruine, slanke meisje met de blauwzwarte vlechten, het is naar ’n vage foto gemaakt. En dan de dansende, badende en mijmerende kinderlichamen. Men heeft laatst in ’n krant kunnen lezen, dat er ’n sensueel element in de ktmst van den gestorvene is, dat deze de goddelijke, verlangende reinheid bijna zou vertroebelen. En dat weten we dan weer.
Opeens knipt de noctambule schilder ’t licht uit, plaatst zijn hoed verheven-ridicuul op zijn dikke, zwarte haren. Als hij de deur dichtslaat zegt hem ’n mat voorgevoel dat hij dit nog eenmaal doen zal en dan niet meer. Een zwarte kat springt rakelings langs hem. En hij bedenkt dat zijn vriend de kapper zulk beest een dakhaas noemt: een aardig woord. Hij wiegelt het park in, waar zijn atelier op uitziet. Hij wil die lange vrouw leeren kennen, al is ze maar ’n prostituee, hij wil
53