zeggen, dat hij me niet wil kennen. Er op af, unverfroren, gelijk mijn Duitse neef zeide; die zou zich hier direct hebben thuis gevoeld, al kende hij geen woord Frans. Verdomme, waf ’n aardige meid heeft die Agricola bij zich. Glimlachend baant Lode zich ’n weg naar zijn directeur, die zich temidden van ’n troepje bevindt; zijn ene hand steunt op ’n zwartzijden damesschouder, de ander houdt ’n glas port of zo iets. Lode ziet eerst de vrouw op haar! blote rug, over welks midden een fijne blond-zijden streep dons loopt...
„Meneer Agricola,” fluistert zoetjes Lode.
Onwillig neemt de regisseur hem op: „Tiens, tiens, c’est vous!” zegt hij, op ’n toon van geërgerde verwondering.
Maar Lode, unverfroren, stelt zich voor aan alle lieden, artisten, ook ’n klein hulpeloos dik mannetje dat Presburg heet; maar vooral aan de schone Judy Prins, een blank en slank meisje met fijn krullend haar.
En Agricola, welwillend opeens, vervolgt in ’t Frans: „M.elle Judy wordt ’n collega van u, Wolff, en zo ik me niet bedrieg, de ster van ons ensemble.”
Ai, die is er al heel vlug.
„U is Hollander geloof ik,” zegt, tevreden ’n beetje, de kleine dikke Presburg, die niet weet waar hij met zijn kleine armen heen moet. „Dan ben ik blij ’s ongedwongen te kunnen praten. Van dat Frans krjjg ik gauw genoeg. Niet dat ik ’t niet versta hoor, maar ik spreek liever im’n moers taal.”
Hij vordert Lode op, samen naar het buffet te gaan, waar hij hem iets hartigs aanbiedt.
Bij ingeving overweegt Lode, dat dit geen ander dan de machtige bankier Presburg kan zijn, waar hij naast staat. Hij kijkt het mannetje, dat hulpeloos z’n pince-nez schrijlings op z’n grote neus duwt als op ’n weerspannig rijpaard, opgetogen aan. Hij roept: „Precies mijn mening”; „u hebt weer gelijk”; „ik ben ’t niet helemaal met u eens, maar u zegt de dingen zo bizonder!”
„U kent Judy nog niet, ze heeft dezer dagen, met de hoogste lof, examen gedaan op ’t conservatorium in Antwerpen. Ze is m’n nichtje, verstaat u goed. Ik heb haar laten studeren; haar leraar liet me niet met rust, zat maar achter me aan, Judy heeft genie, zei die, de professors
78