DERDE HOOFDSTUK
POLYDOOR RONDE.
Voor het sierlijk gegoten hek in Boschvoorde talmtLode Wolff, hij heeft, tot zijn verbazing, weer hetzelfde onbetrouwbare gevoel als onlangs voor de première. Geen naam staat op ,het hek, maar op een der stenen daarnaast wordt ge ervan verwittigd, dat slechts bezoek kan worden afgewacht, nadat u belet heeft aangevraagd. Dezelfde hooghartige waarschuwing is pok in het Frans vertaald, alleen iets beleefder: On est prié d’abord... Het hek piept en het grint van ’t laantje kraakt. Hij tracht met zichzelf te gekscheren; daar gaat Lode met zijn loden jas op loden schoenen. Het is een lange weg langs een vijver; ten slotte bevindt hij zich voor ’n brede deur, waar hij aan ’n hazepoofje trekken moet. Een oude dienstbode wordt zichtbaar; ze do,et ten halve de deur zeer wantrouwend open. Lode stamelt zijn naam als ze een visitekaartje opvordert; hij vloekt in zichzelf, dat hij zoiets nog niet heeft. In de marmeren hal waar een in Lodes ogen» foeilelijk geel en groen schilderij hangt, waarvan hij niet weet of ’t ’n zee of stormachtig landschap verbeeldt begint hij opnieuw te rillen. Misschien eet ik te weinig, peinst hij; Polydoor Ronde is evenwel ook maar een mens, al gaat hij voor den beroemdsten dichter door van Vlaanderen. Mon amie heeft toch belet voor mij verkregen, waarom ben ik bevreesd? Een kruisbeeld hangt hier niet; hij is’n heidens dichter, tant pis, zeggen ze hier in Brussel, een groot artist is ondanks zichzelf, toch een begenadigde Gods.
Het oude meisje waggelt nu op hem toe en zegt verdrietig: „Wilt u mij slechts volgen, mijnheer gaat weldra komen.” Dat is nog ’s Hooghollands wat deze maerte spreekt.
In een donkere kamer treedt hij, trillend van emotie, binnen. En daar staat in ’t midden, met de handen in de zakken, een uiterst rijzige figuur. Men ziet een warrig grijs hoofd en vooral zeer dikke lippen, gekweld omlaag getrok-
70