en met vertedering ziet Lucas hoe z’n grote vriend hier al serieus wordt genomen.
De première vindt plaats op een matinee in het Marais-theater, nog vóór Madame Lafleur van Ronde gedaan heeft gekregen om Lode te ontvangen. Ook is Ronde hierbij niet tegenwoordig; men fluistert, dat deze grootste onder de groten niet veel vertrouwen heeft in gemeenschapskunst en het expressionisme. Lucas evenwel is aanwezig, hij vindt het stuk subliem, doch boven alles is hij in de wolken over de kleine zeer krachtige partij van Lode. Maar Lode denkt vol bitterheid, als de drie "hoofdfiguren op de scene worden geroepen en geen hem meetrekf: „Heb ik daarvoor zo gemodderd?” Voor ’t eerst had hij plankenkoorts waargenomen, een teken van zijn gepassionneerde zorg voor dit stuk. Zijn onderlip, die normaal dreigde te worden, krijgt weer neiging naar beneden te zakken bij de mondhoeken, zijn gelaat staat weer op askeze.
Niettemin koopt hij ’s avonds alle kranten die hij kan bemachtigen en met ’n heel pak onder de arm gaat hij met Lucas op ’t terras van Cecil ziften. De boulevard straalt zijn felle lichten uit. Hij slaat ’t ene blad na ’t andere op. Overal staan’n paar woorden over de première. Hij zoekt trillend van emotie z’n naam; vindt nergens ook maar de geringste toespeling op zijn kleine, maar degelijk verantwoorde rol. Hij heeft al die dagen er op geleefd, droomde van kranten die hem noemden. Hij dacht eraan, wat b.v. in de Standaard zou staan: „Het is ons niet mogelijk alle namen te noemen, maar de plicht van recensent gebiedt ons te erkennen, dat de heer Lode Wolff iets heel bizonders van zijn pretentieloze rol heeft weten te maken...” Maar het staat er niet en wrevelig stoof Lode de hele stapel terzijde en gromt tussen z’n tanden: „Die ezels, omgekochte slappelingen.”
Lucas inmiddels kijkt het andere nieuws na; hij vertelt van ’n grote staking in Engeland en bloedige opstootjes in Pommeren, maar ’t spreekt, dat zulks Lode nu geen belang inboezemt; doden gaan hem deze dagen minder ter harte dan de onbegrijpelijke indifferentie van de kunstkritiek. Lucas merkt ’t, poogt hem te troosten. Hij beweert dat Rome niet in één dag is gebouwd; hij entameert de decadentie, waaromtrent Lode altoos vlam vat,
68