’t is om bang van te worden. Eddie, die omgeven is door de mooiste meisjes, die hij ternauwernood durft aan te kijken, neemt zich voor meer naar de kerk te gaan, al Verwondert ’t hem, dat de kerken hier in dit gelovige land steeds even leeg zijn. Hij is ook met Lode een avond na de voorstelling naar de Moulin Rouge gewëest, om het meisje met dat kruis. Maar ze bleek protestant te zijn en op Lode’s ernstig indringende vraag, waarom ze dat kruis droeg, had ze lachend geantwoord: „Dat vind ik nou leuk; da’s artistiek.”
Zwijgend had Lode haar aangekeken en ze waren stil weggegaan, ’t Meisj'e had opeens geroepen: „Donder maar op, blikken dominee, middernachtzendeling!”
En achter de donkere rug van den goeden Lode, was innig bedroefd Eddie met zijn lange artistieke haardos aangewandield.
Het was ’n situatie als thans. Ze wandelen langs de decadente boulevards en ontuchtige straten, tot ze op de grote Markt staan. De zon begint juist te stralen en werpt flikkerend liicht op ’t goud van ’t Broodhuis. Lucas’ oog gaat te gast ,op de wleelde van het bloemenmarktje en op de grillige en levendige gevels: „Enorm, vin’ je niet?”
Lode kijkt rond. „Bah,” zegt hij, „klatergoud klotst,op die daken.”
Daar komt iemand! op hen af. „Wat staat gij daar zo te loeren,” lacht een joviale stem.
„We Bestuderen,” zegt Lode somber, „hoe lelijk wel de Renaissance is.”
De and;er b’ulderlacht en Lucas maakt kennis met den eersten speler van de troep, Mon Stevens. Lode wijst met zijn stok op het Vlaams Huis, wat ’n karakteristiek gebaar van hem is geworden: „Wie betaalt ’n pint, heren?”
Gedrieën dalen ze af in de Vlaamse kroeg. Ze stoten aan, Stevens zal betalen. Het is hier een luide troep van Vlaamse nationalisten. Als je hier Frans zo'u praten, zou je hardhandig tot rede worden gfebracht, schept Lode op, diie een v!urig aanhangler is geworden van de strijdkreet) Voor God en Vlaanderland.
En in dit roezig en enthousiast gedoe zegt Stevens, dat de troep nu spoedig de provincie gaat bespelen, misschien dat Lode nu meer verdienen gaat. „En daar ik weet dat ge ’n oprechte Vlaam zijt, zal ik
60