De kerel zegt: „dan had je achterom moeten bellen, maar geef maar uw kaartje, dan zal ik ’s gaan zien.”
Jammer dat ie geen kaartje heeft en hij reikt hem maar de aanbevelingsbrief van Ghéon, en voelt tegelijkertijd de vrees opkomen dat hij hem niet terugkrijgt en spijt, dat ie niet eerst ’n afschrift er van heeft gemaakt.
’n Eeuw mag hij ijsberen, haalt zich allerlei in ’t hoofd, dan komt de portier hem halen en leidt hem achter de scene. Men gaat blijkbaar repeteren, maar Louis is tezeer vervuld van wat nu komen gaat om öp de omgeving te letten, hij voelt, terwijl hij loopt, of hij de kritieken bij zich heeft; hij zal alleen maar de grote bladen laten zien, de heer Jilles Agricola zal toch maar om die locale blaadjes lachen.
Daar zit ’n mager klein helblond persoon met doordringende naakte blauwe ogen. „Zo heerschap en jij wou dus aan ’t toneel; hoe kom je aan dit epistel, handig gedaan, verdomd handig.”
Zwijgend reikt Louis den man de vuil geworden kranten en de directeur-regisseur is niet zo goed en zo kwaad of hij moet ze haastig in kijken. Dan spreekt hij: „Als ik de zaak goed door heb, dan hebben we hier te doen met ’n provinciaal genie; dan staat hier voor ons ’n petit grand’homme de province a Bruxelles.”
Hij lacht en veegt ijverig zijn bril, terwijl Louis een kleine buiging maakt. „Maar verdomme kerel zeg ’s wat, of beter, laat ’s horen wat je kunt.”
Daar krijgt Louis plots ’n ingeving en begint de partij van den Koning uit Calderons Schouwtoneel in ’n mengeling van somberheid en duizeligmakende trots, de fraze die als ’t ware zijn honger naar macht en roem saamvat: „Dat zich een koninkrijk in grenzen uit laat perken, Vind ik verschrikkelijk..."
Maar verder komt hij niet eens. Jilles Agricola, de kleine Fries, schiet in ’n bulderende lach: „Schei maar uit kerel, je kunt meespelen.” Louis houdt de adem in, da’s wat al te gauw. „Maar je moet niet menen, dat je m:iji belazeren kunt, hoor vriend Wolff; haha, jij bent me ’n goocheme bliksem, net als Ghéon zegt, trés habile. Maar denk er aan, geen drakerig toontje, geen Royaardsgalm van O, Kerstnacht. We spelen hier dynamisch, expressief! Ik ben nu aan ’t repeteren; kom vanmiddag terug. Je
51