z’n gezag het impressionisme had leren verfoeien.
„Zo zo, ja, dan moet je me vanavond excuseren. Ik zal ’t niet laat maken, maar morgen treffen we elkaar dan o'm twaalf uur in de stad.”
„Heb je wat voor mij te eten?” vraagt Louis.
Uit ’n kast haalt Eddie brood en worst. De Japanse sfinx legt even de schminkrol neer om den jongen barbaar te zien schrokken. Kort daarop komt ’n taxi en Louis rijdt mee tot ’t centrum.
Op de Place Brouckère staat hij alleen, verblind. Een meisje spreekt hem aan en hij neemt de vlucht naar café Metropole, waar hij zich achter ’n slanke pint Licht nestelt. Als hij bekomen is, koopt hij ’n krant om na te kijken waar hij zich zo al kan aanbieden; al lezende krijgt hij moed. Het Vlaamse Massatheater speelt en Théatre du Marais,-daar moet hij heen!
Het hoofd in de nek werpend, neemt hij de strijd op met dit vervloekte, perverse Brussel. „Wij zullen het publiek overwinnen; beter maken, innerlijker! Ons is het geloof, hoteraü We klampen ons vast aan ’t leven. God geeft ons ’t dagelijks brood; daarom kwel ik me niet om de dag van morgen; mijn spieren zwellen tot barstens toe, al schreeuwt de stomme maag „Honger!”; onze ziel, ons expressionistisch binnenste, is sterk en heeft voedsel...”
Wat ’n glas bier al niet vermag. Dat moest hij opschrijven; is verdomme nog ,zoo slecht niet qua, ontboeze-mingslyriek.
Hij keert naar zijn hotel, vol expressionistisch medelijden met de deernen, ach en wee, die hier hun lichaam Verkwanselen. In zijn logement, dat natuurlijk ook al ’n frivool huis is, met muziek en verhuurbare vagina’s, valt Louis — ver van moeder en pastoor, die hij beiden beloofd heeft een brave jongen te blijven — in vaste slaap.
De duivel, die ’t anders nog al ’s gemunt heeft juist op reine zielen, verschoont den maft die tussen lakens rust, die nodig w'el ’s verschoond mochten worden, (een woordspeling den verheven stijl onwaardig waarin de laatste episode wlerd behandeld).
’s Anderendaags wacht Louis Eddie bij de Beurs en als hij een uur geschilderd heeft, komt zenuwachtig de jonge kunstenaar aan en begint aan een stuk te vertellen van ’t bal; maar het duurt niet lang of
Met de stroom mee. 4
49