auditorium naar z’n opzwepende verontwaardiging en ze besluiten het domme en onderdrukte mijnvolk nader te brengen tot het ware geloof, tot inzicht en berusting. Pastoor Knoups, die zich voor kunst interesseert en in Heerlen woont, zal hen steunen bij de oprichting van een mijnwerkersdilettantenclub. De dichter vraagt schuchter Pater Ahrends liever te vragen; dat is een geleerd man en bovendien veel meer voor den armen man in de weer dan dikke Knoups: „Ik was laatst bij Knoups en bewonderde de boeken van Chagall en Picasso; die had hij ostentatief op de commode liggen. Ja, zei-die, dat moet je tegenwoordig hebben, anders denken ze dat ik er geen verstand van heb.” Maar van Ahrends is ’t sinds lang bekend dat hij met z’n marxistische theorieën bij de hoge prelaten ’n weinig in onmin is en met ’n ongeduldig gebaar verwijst Louis, de machtige, die alles ’t best weet, pater Ahrends naar de hel. Louis heeft hem al flink om, wij zijn hier in Limburg, mijn vaderland, waar zelfs ’t nachtegaaltje drinkt. Zijn gezicht wordt steeds levendiger, de dubbelganger is verdwenen, hij draagt ’n stuk voor uit Koning Lear en gilt: „Tom heeft ’t koud, hu, de boze bijt me in m’n rug.” Allen ijzen en sidderen, tot hij in zijn vuur bijna alle glazen van tafel gooit. Dat kalmeert hem en hij zegt: „Jullie weet dat ik alles voor de armen over heb, mijn ideaal is ’n theater met allemaal dezelfde plaatsen voor weinig geld, niet zoals in de kerk helaas.” In zijn gedachte regisseert hij al het stuk dat hij heeft uitgezocht; hij vertelt de inhoud, men hangt aan zijn lippen, leeft mee met zijn enthousiasme en ieder weet: als dit niet in slaat, slaat niets in. En vrolijk gaan ze uit mekaar onder afscheidskreten als Picasso! Cubisme! Kandinsky!
’s Anderendaags staat Louis voor zijn scheerspiegel gezichten te snijden, sombere, hartelijke, uitgelatene en stuurse. Terwijl hij zich kleedt, is hij toch onbevredigd bij de gedachte, morgen weer naar zijn gevangenis te moeten, zo noemt hij het bureau. Hij is er ’n ander mens; hij kan daar niet leven. In het begin was hij er wel getapt, hij deed alle superieuren kostelijk na, maar toen hij daarna zijn collega’s ging imiteren, viel dat minder in de smaak, (die ezels!), hij trof ieder in zijn zwakte. Om den goeden vrede wille pasticheerde hij maar weer de bazen, maar
39