achter de Comedie — mijn dubbelganger tegengekomen” en langzaam en verschrikkelijk vertelt hij, terwijl hij wijde gebaren maakt met gestrekte armen en af en toe gespreide handen, angstig gesperde ogen, van een wonderlijke ontmoeting in dat nauwe donkere straatje, waar hij zich zelf in ’t gelaat heeft gestaard, een confrontatie noemt hij het met zijn diepste ik en niemand durft er om lachen. Er moet iets vreemds gebeurd zijn achter de Comedie, want vele jaren hierna zal Louis nog blijven volhouden dat hij in een donkere Maastrichtse straat zijn dubbelganger heeft bejegend.
Een dichter zegt in ’t Hollands: „Maar Wolff, dat bestaat toch niet, ik ken de hele stad, maar ik zou geen weten, die op u lijkt of ’t moest de oude Sonneville zijn, dl© ook zo’n almaviva draagt als gij.”
Louis kijkt hem met ’n droevig lachje om de gemartelde mond aan, terwijl de ander vervolgt: „Ik had je nog wel m’n laatste vers willen voorleggen, heel modern is ’t.” Toegeeflijk knikt Louis, kijkt even ’t papier in, dat hem nerveus wordt overgereikt, en terwijl alles zwijgt, geeft hij ’t terug en vraagt: „Snap je ’t zelf wel?”
Aan de pijnlijke stilte die dit harde woord bewerkt, maakt ’t telefoontje, dat Louis verwacht had, ’n eind. En luid roept de baas (die wel door heeft, dat grote geesten hun kleine zwakheden hebben en zich op ’n bepaald moment, als ’t café goed vol is, laten opbellen) door ’t lokaal: „Meneer Wolff, telefoon voor uï” De lichte triomf van ’t ogenblik, terwijl alles naar Louis kijkt, doet de dichter spijtig constateren: „Zo wordt men beroemd.” Na ’n onbeduidend gesprekje, waarbij hij zijn inderdaads en absoluuts als over de scène doet schallen, keert Louis aan zijn tafel terug. Daar laat ’n schilder reproducties van Picasso, Doesburgh en Kandinsky zien, kegels, cirkels, onherkenbare inktvissen, men vindt dat mooi, al weet men niet, waarom, maar op ’t Vrijthof groeit de waardering voor cu-bisme en absolutisme naarmate de burgerman het gekker vindt.
Nadat dus vastgesteld is dat zonder Picasso van de hele kunst geen mieter was terecht gekomen en rijkelijk gedronken is, gaat Louis aan de gang over de hemelschreiende armoede in de mijnstreken en dat hier Christelijk en sociaal moet samen gaan en bedrukt luistert zijn
38