lijk niet gezelliger. Voetje voor voetje schrijden de schoolknapen tussen de deftige dames en heren in avondtoilet. Ze zitten dus baignoir op roodfluwelen klapfauteuils, er is ’n plechtig gonzen, kristallen kronen flitsen, men rilt van deze weelde, ’t Is indrukwekkender dan in de Kathedraal, overal zijn engelen aangebracht, aan plafonds en balustraden, sommigen blazen hun wangen bol en hebben lange bazuinen in de mond, terwijl ze langs het rijkgestuc-te, azuren en gouden plafond vliegen. Onder de balustraden zijn namen geschilderd, sommigen dier namen zijn Louis niet onbekend, vervullen hem met eerbied, Vondel, Shakespeare, Gounod, Sarah Bemard. En is er niet een balustrade waar nog geen naam staat, enkel maar de vergulde omlijsting? Daar zal eenmaal de naam Louis Wol ff komen staan, Louis huivert van geluk, hij weet het zeker, nooit heeft hij zijn naam zo horen klinken als op dit moment. Wat zal hij worden, dichter of toneelspeler, hij is er nog niet zeker van.
Als ’t spel begint, klopt het hart van Louis: „Ik weet waarlijk niet waarom ’k zo somber ben,” die stomme Lucas meent dat dat Bouwmeester al is, maar hoe dat klinkt, je wordt er koud van. Maar dan duurt die mooie taal toch wel wat lang en precies snappen wat daarmee bedoeld is, doet hij toch niet, is die Shakespeare heel misschien niet ’n beetje Quatsch mit Sauce? Dan gebeurt iets wonderlijks en bestaat voor Louis geen verblindende schouwburg meer met gouden letters en roodfluwelen fauteuils, zijn handen worden klam, het bloed trekt uit hem weg, hij leeft voortaan in Venetië. Bouwmeester onderhandelt met Bassanio, ’t stoort hem dat ’t even donker wordt voor ’t tweede bedrijf, maar dan komt ’t schone meisje Jessica en Louis gloeit van verrukking. Zij wordt geschaakt, de schone Jodin, en veel later komt Shylock terug en roept haar naam, Jessica, eerst gewoon, maar als ze niet verschijnt, wordt hij schor: Jessie, Jessie, wanhopig! De tranen rollen Louis over de wangen en hij die weinig voelt van het leed in zijn omgeving, wordt vertederd om den ouden Jood, en als Shylock in de diepste miserie zijn staf over de scène laat rollen, snikt Louis hardop! Hij heeft in ’n roes geleefd en ziet nu wat ’t ware leven is. Hij aanbidt den groten Bouwmeester, waarvan men zei dat ie oud was en afgeleefd, ’t Rauwe: Jessie, Jessie, blijft jaren in zijn oren klinken.
34