ze en zo begaafd! De jongens maken plannen om ze in de bioscoop te laten optreden, ze met kransen te huldigen* ze dromen van de beeldschone Magyarendochters, die als twee druppels water zijn, gelijk de geijkte uitdrukking luidt, maar op Louis maakt vooral de vader een onuitwisbare indruk. Hij is lang, gebogen, met zeer ongeknipte, hier en daar grijzende manen, een fijne neus met bewegelijke neusgaten en het is niet vreemd dat Louis zich voorneemt later ook zo voorover te gaan lopen en hij neemt minder deel aan de gesprekken die in hoofdzaak gaan over de mogelijkheid den ouden man zijn dochters te ontschaken uit het logement dat — driewerf wee — ergens in de vieze Tempeliersstraat ligt. De zinnelijke genegenheid die Loven en De la Gileppe het eerst voor de kermismeisjes hebben gevoeld, komt nu met nadruk in hun lichaam kloppen. Daarom is ’t nog zo kwaad niet dat zich telkens weer wat nieuws voordoet. De hele provinciale pers staat er vol van, dat de grootste onder de groten, de oude „eminente” (schrijft tante Bet) Louis Bouwmeester met zijn gezelschap, Limburg de eer zal aandoen, d.w.z. hij zal te Maastricht optreden. De nieuwe leraar Nederlands op school spreekt er over.
Louis denkt nergens meer aan dan er heen te gaan. Hij bezit geen sou, was nu zijn neef maar hier. Otto is werkelijk voor twee jaar in de zomer bij hen geweest, maar hij had geen tijd om bruin te branden, het ging hem wel goed, maar toch blijkbaar niet zo goed, hij lachte minder en zei heel vaak geërgerd: „Quatsch mit Sauce,” welke uitdrukking Louis een tijdlang aanwendde tot onuitsprekelijke afkeuring van De la Gileppe, die het een barbaarse en nietszeggende klank vond, je kon beter zeggen: Dwaasheid of Quelle bêtise! Maar niettegenstaande neef Otto niet erg goedgeluimd was, bleef hij zelfverzekerd en hij had Louis twee gulden geschonken. Had hij die maar gespaard! De zaak van Otto was door de oorlog in een raar stadium gekomen, hij had vergeefs het ministerie van Oorlog uitgelegd dat hij kostwinnaar was, leveranties voor ’t leger moest uitvoeren, deswege niet naar ’t front kon en daarom was hij nu maar de grens overgegaan, in de hoop later, als deze verdammte Krieg voorbij was, er iets op te vinden.
De oorlog duurde, maar Louis Bouwmeester kwam in
32